Feestje VN aanleiding tot zelfonderzoek
Het opkomen voor mensenrechten is ook na 65 jaar VN nog altijd een van de mooiste taken van de organisatie. Maar vanwege de ideologische vooringenomenheid die eraan vastzit, zijn de mensenrechten minder universeel dan de VN zelf denken. Niet-westerse critici roepen dat al langer. Ook binnen het westerse kamp zelf klinken tegenstemmen.
Morgen vieren de Verenigde Naties hun 65-jarig bestaan. Reden voor een feestje. Zeker. Maar ook zou het aanleiding moeten zijn om eens stevig aan zelfonderzoek te doen. Op het punt van de mensenrechten bijvoorbeeld. Met de opkomst van China als economische wereldmacht dreigt er immers een andere politieke wind over de wereld te gaan waaien, met als boodschap dat staten niet zozeer mensenrechten en burgervrijheden voorop moeten stellen, maar sociale orde en economische welvaart.
In de achterkamertjes van de VN-commissies wordt sinds jaar en dag heel wat over deze kwestie gestreden, met autoritaire landen als China, maar ook met islamitische staten. De opkomst van China als wereldmacht zal dat conflict over mensenrechten tussen autoritaire en liberaal-democratische landen zeker verhevigen.
Maar de VN doen alsof er niets aan de hand is. Zo wordt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens nog altijd getypeerd als „een door alle volken en naties na te streven ideaal.”
Individualistisch
Toch was er vanaf het begin van de opstelling van deze verklaring kritiek op de eenzijdige invulling van die rechten. Die waren immers volledig gericht op de ontplooiing van de vrijheid van het individu, los van en zelfs tegenover staat en samenleving. Die individualistische benadering van mensenrechten was en is onaanvaardbaar voor met name niet-westerse landen, die juist collectieve waarden hoog in het vaandel hebben. Desondanks worden de rechten van het individu nog altijd als „universeel recht” geproclameerd, dus als iets wat alle mensen overal en altijd moeten genieten.
Van orthodox-christelijke zijde is steevast gehamerd op de on-Bijbelse mensvisie die aan de verklaring van de rechten van de mens ten grondslag ligt. Niet de Bijbel, maar het humanisme bepaalt bij de VN wie de mens is en wat hij aan rechten nodig heeft.
Dat on-Bijbelse karakter ontpopt zich vooral zodra fundamentele mensenrechten worden uitgewerkt voor specifieke doelgroepen in die samenlevingen waar Bijbelse normen en waarden nog invloed hebben. De drammerigheid waarmee VN-commissies de rechten van de vrouw tegenover de man, tegenover haar (ongeboren) kind en haar gezin bepleiten, zijn daarvan een voorbeeld.
Intussen schaamt niet iedereen in christelijk Nederland zich ervoor om zijn standpunten te toetsen aan de mensenrechten zoals de VN die hebben opgesteld. Zo ontkennen dr. J. Hoek en dr. W. Verboom in hun onlangs verschenen boek over het verbond (“Eeuwige vriendschap”) dat de geloofsopvoeding van gedoopte kinderen ook maar iets met indoctrinatie te maken heeft. „Een opvoeding in het licht van Gods verbond (…) kan zich beroepen op en rechtvaardigen tegenover de artikelen 29 en 30 van het VN-verdrag inzake de rechten van de mens”, stellen de auteurs vast.
Niet terugdraaien
De christelijk gereformeerde theoloog dr. Bert Loonstra gaat in zijn boek ”Zo goed en zo kwaad. Naar een ethiek van de christelijke gemeente” een flinke stap verder. „Wij kunnen deze ontwikkeling naar een groeiende waardering van het individu niet terugdraaien”, schrijft hij. „Integendeel zelfs. Sommige morele waarden zijn te diep in ons normbesef verankerd.” Loonstra stelt dat „waarden die in onze tijd als uitermate principieel worden ervaren, maar die in de Bijbeltijd nog ondenkbaar waren, met name worden gevormd door de universele rechten van de mens.” Hij schrijft verder dat de Bijbel ons erin voorgaat „om datgene wat binnen onze cultuur als zeer fundamenteel wordt ervaren (voor de menselijke verhoudingen) in verbinding te brengen met de geschapen natuur van de mens.” „Wij doen er (daarom) goed aan om die mensenrechten die direct verbonden zijn met de unieke waarde van het individu in relatie te brengen met wat Genesis 1 zegt over de schepping van de mens, naar het beeld van God.” Loonstra ziet dus géén tegenstelling tussen het mensbeeld achter de mensenrechten en het Bijbelse mensbeeld.
Hij stelt daarbij wel als voorwaarde „dat wij deze rechten niet individualistisch uitleggen, maar de enkeling zien als lid van een grotere gemeenschap, waarin hij zijn plaats en taak aanvaardt.”
Met die laatste opmerking relativeert Loonstra een eerdergemaakte opmerking in zijn boek: „Dat de mens primair als individu werd beschouwd en gewaardeerd en pas daarna als lid van een grotere gemeenschap in plaats van andersom heeft (bijvoorbeeld) geleid tot godsdienstvrijheid.”
Hij verwijst daarbij naar een boek van M. L. Stackhouse, die stelde dat de puriteinse kerken en predikers in Amerika in hun pleidooi voor godsdienstvrijheid een verbinding aangingen met het liberale denken van John Locke.
Paradox
Dr. Stefan Paas is in zijn boek ”Vrede Stichten” een stuk kritischer. Hij heeft het over een „paradox van onze tijd.” „Enerzijds is er sprake van een grotere verspreiding en institutionalisering van de universele individuele rechten, meer dan ooit tevoren, anderzijds moeten we meemaken dat overal ter wereld, en niet in de laatste plaats in Europa, het appel van een door etniciteit, verwantschap, en collectief gedefinieerde identiteit sterker lijkt dan ooit.”
Paas constateert verder dat „hoe meer de moderniteit met het calculerende individu in het middelpunt zich opdringt, des te sterker collectieve vormen van autoriteit in verzet de kop opsteken.”
Als voorbeelden van groepsidentiteit noemt hij moslimfundamentalisme, nationalistische partijen en voetbalvandalisme. „Ze geven het individu een besef van eigenheid dat het liberale zelfbeeld hem nooit kan geven.”
Niet alleen niet-westerse critici en christenen hekelen het extreem individualistisch ingevulde mensenrechtenmodel van het Westen en van de VN. Ook binnen het westerse kamp zelf klinken steeds vaker tegengeluiden. Zo kritiseert de Canadese filosoof Charles Taylor „de autonomie-ideologie” omdat die „de menselijke persoon op zichzelf terugwerpt en op deze manier een leeg en oppervlakkig ‘zelf’’ creëert dat nergens meer om geeft.” (Het citaat is van dr. Victor Kal in de bundel ”Grote politieke denkers”.)
Doorgeschoten
Ook de Amerikaanse filosoof Alasdair MacIntyre hekelt het individualisme, omdat de mens erdoor op zichzelf wordt teruggeworpen. „Het grote moderne kwaad is de vrijblijvendheid van het geïsoleerd geraakte individu en het nihilisme van de op zichzelf teruggeworpen enkeling.” In plaats daarvan benadrukt MacIntyre de belangrijke rol van de traditie en de gemeenschap waarvan iemand deel uitmaakt.
Dezelfde boodschap heeft ook de Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni, de bezielende kracht achter het communitarisme. In zijn boek ”De nieuwe gulden regel” (met een voorwoord van J. P. Balkenende) hekelt hij de doorgeschoten individuele vrijheid met zijn „asociale gevolgen” voor de samenleving. „De krachten van de moderniteit hebben na 1960 hun opmars zonder pardon voortgezet”, schrijft hij, „waarbij ze de toch al sterk verzwakte grondslagen van de sociale moraal en de sociale orde hebben uitgehold.”
Etzioni’s „communitaire streven” is het vinden van een nieuw evenwicht tussen universele individuele rechten en het algemeen welzijn, een balans tussen individu en gemeenschap.
Om in de komende jaren stand te kunnen houden tegenover autoritaire krachten vanuit China en andere delen van de niet-westerse wereld doen de VN er goed aan hun oor te luisteren te leggen bij deze westerse critici. Opkomen voor mensenrechten is vanuit het oogpunt van Bijbelse gerechtigheid zeker geboden, maar ideologische vooringenomenheid die er als balast aanhangt, werkt enkel contraproductief.
Dit is de laatste aflevering in een serie over 65 jaar Verenigde Naties.