„Zuurstof kreeg ik door een fietspomp”
De ondergrondse hut lag te midden van kleine boompjes die als hakhout dienden. Wie de plek van het hol anno 2003 bezoekt, ziet slechts een weiland. Bomen staan niet meer op de plaats waar K. Polinder (82) uit Nunspeet tijdens de oorlogsjaren enkele maanden doorbracht.
Op 7 juli 1943 kreeg Polinder een oproepkaart om in Duitsland te gaan werken. „Ik moest naar Brandenburg. De Duitsers gaven me een pantalon, onderkleding, tweedjas en wat geld voor mijn treinkaartje naar de Duitse stad.”
De Nunspeter was echter niet van plan de Duitsers te gehoorzamen. Als zoon van een boer kon hij thuis nauwelijks gemist worden. Polinders vader verbouwde rogge. Zijn moeder was al in 1942 overleden en thuis waren ze met zes meiden en drie jongens. Een broer en een zus waren al de deur uit.
„Om nieuwsgierige mensen in de omgeving in de waan te laten dat ik daadwerkelijk naar Duitsland vertrok, pakte ik mijn fiets en bond een koffertje achterop. Ik reed wat rondjes door de bossen in de omgeving en ben ’s avonds teruggekeerd naar huis.”
Overdag hielp Polinder thuis op de boerderij en ’s nachts zocht hij steeds elders onderdak. „Het was te link om ’s nachts thuis te zijn. Ieder moment konden de Duitsers op de stoep staan. En dat deden ze bij voorkeur in het donker. Eerst bracht ik de nachten door in het stro bij de buren. Later maakte ik met mijn vader een holle ruimte onder de enorme berg rogge die we achter ons huis hadden opgeslagen. Als het bedtijd was, maakte m’n vader een kleine opening in de rogge, liet mij naar binnen, en stopte de toegang achter mij weer dicht.”
De schuilplaats was weliswaar warm en veilig, maar toch nog dicht bij het ouderlijk huis, zo vond de toen 22-jarige Nunspeter. „Mijn zoektocht naar een veiliger plek ging door. Vlak bij onze boerderij stond veel hakhout. Dat waren boompjes die vaak al na enkele jaren gerooid werden. Voordeel van die plek was de dichte begroeiing. Daarom besloot ik daar een hut te graven. Het gat was ongeveer 2 bij 2 meter en 2 meter diep. Met behulp van balken en wat kleiner hout maakte ik de hut dicht. Op de bodem legde ik een beetje stro en een matras. Om het geheel goed te camoufleren gooide ik grond boven op de schuilplaats en pootte daar plantjes, kruid en wat grotere struiken in.”
Drie maanden lang zat Polinder in zijn zelfgemaakte hol. „Het was er bedompt, vochtig en pikdonker. Frisse lucht was er nauwelijks. Die kreeg ik slechts door het pijpje van een fietspomp die ik door het dak had gestoken. ’s Nachts sliep ik met mijn kleren aan, klaar voor ieder gevaar dat er dreigde.”
Dat gevaar deed zich voor in de nacht van 10 oktober 1944. De Duitsers hadden een grote razzia georganiseerd. In die nacht had Polinder gezelschap van zijn broer en een andere onderduiker. „De Duitsers kamden alles uiterst nauwkeurig uit. Ieder bosje, hooiberg en veld werd in linie doorzocht. Het waren erg benauwde uurtjes voor ons. Mijn hart ging tekeer als een bezetene. We hoorden de krakende voetstappen van de soldaten naderen. Ze doorzochten het hakhout boven onze hoofden. In de verte klonken schoten. Later hoorden we dat er geschoten was op iemand die wilde vluchten. Ik weet nog hoe opgelucht we waren dat de Duitsers onze schuilplaats voorbijgingen. De camouflage had haar werk gedaan.”
De oorlog was nadrukkelijk aanwezig rond het ouderlijk huis van Polinder. „Enkele maanden voor de grote razzia stortte er in de nacht van 12 op 13 juni 1944 een Engelse bommenwerper neer in het roggeveld van mijn vader. Op dat moment zat ik in het hol. Een brullend geluid drong mijn ondergrondse schuilplaats binnen, gevolgd door een enorme dreun. Ik ben direct gaan kijken en zag een oranje vuurgloed achter onze boerderij. Ik schrok in eerste instantie ontzettend, omdat het leek alsof ons huis in brand stond. De Lancaster-bommenwerper was neergehaald door een Duitse nachtjager. De piloot Duncliffe heeft kans gezien met zijn parachute uit het toestel te springen. Hij is naar het onderduikerskamp in Vierhouten gebracht. Later heb ik nog een foto van deze man gehad. In 1996 overleed hij aan kanker.”
In een periode van zestig jaar is de zelfgemaakte hut van de Nunspeter totaal verdwenen. „In 1950 is het hakhout gerooid en de grond omgewoeld. De hut is daarbij uiteraard verdwenen. In die tijd dacht je er helemaal niet aan om zoiets te bewaren voor het nageslacht. We waren blij dat de oorlog achter de rug was.”
Dit is de tweede aflevering in een vijfdelige serie over bijna vergeten onderduikadressen uit de Tweede Wereldoorlog.