Remonstranten en al hun kerken
UTRECHT – Remonstranten kijken terug op een druk herdenkingsjaar van hun grote voorbeeld, Jacobus Arminius. Er waren feestelijkheden en er was een songfestivalkerkdienst. Er verschenen een speciale glossy over Arminius, het boek, ”De Remonstrantie 400 jaar” en het dagboek, ”God aan”. Nu is er weer een boek: ”Waar remonstranten kerken”.
Het boek (uitg. Landelijk Bureau Remonstrantse Broederschap, Utrecht) gaat over alle nog in gebruik zijnde remonstrantse kerken. Dat zijn er 44, van Breda tot Dokkum en van Eindhoven tot Hoorn. Job van Zelm van Eldik, de samensteller van het boek, biedt een fotografische reportage aan van de gebouwen waar remonstranten kerken aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
Het proces van kerkverlating gaat remonstranten niet voorbij. Dat heeft consequenties voor kerkgebouwen, die verkocht worden, een andere bestemming krijgen of, in het ergste geval, afgebroken worden. Reden temeer om het remonstrantse erfgoed in kaart te brengen. Van Zelm van Eldik heeft dat op (bijna) voorbeeldige wijze gedaan.
Het boek opent met een geschiedschrijving van de Remonstrantse Broederschap van de hand van Tjaard Barnard, remonstrants predikant te Rotterdam. De historie zet in met een forse burgeroorlog tussen remonstranten en contraremonstranten, tussen volgelingen van Arminius en die van Gomarus, ofwel, tussen rekkelijken en preciezen, tussen bavianen en slijkgeuzen. De strijd liep uit op de oprichting van de Remonstrantse Broederschap.
Vanaf 1630 mochten broeders van de broederschap kerken bouwen, dat wil zeggen: schuilkerken. Vanaf de straatzijde mocht dus niet zichtbaar zijn dat er achter de gevel een kerk schuilging. Alleen zij die tot de gereformeerde stroming behoorden, mochten echte kerken bouwen. Doopsgezinden, lutheranen en rooms-katholieken mochten dat niet, maar remonstranten zeker ook niet.
Vandaar dat remonstranten tot op de dag van vandaag nog steeds een aantal schuilkerken kennen, met die typische inrichting: banken langs de zijden, en stoelen in het midden. De mannen zaten rondom op de banken, vrouwen en kinderen zaten op de stoelen in het midden. Bij een inval van de schout en zijn rakkers konden de mannen hun vrouwen en kinderen beschermen.
De eerste remonstrantse kerk was De Rode Hoed aan de Keizersgracht in Amsterdam, de grootste schuilkerk in Nederland. Sinds 1990 is het gebouw onder dezelfde naam in gebruik als debat- en congrescentrum.
Het boek ”Waar remonstranten kerken” toont een buitengewoon mooie schat aan kerkelijke kunst. Remonstranten in Alkmaar komen sinds 1644 samen in een typische schuilkerk, met echt gotische ramen, nog steeds geluiddempend wit duinzand op de vloer, op de galerij een origineel orgel van Joh. Strümphler (uit 1729), aan het plafond koperen kronen, een oorspronkelijke kanseltuin, nog een echte voorzangerslezenaar en een kansel –met klankbord en zandloper– die uit de zeventiende eeuw dateert.
Remonstranten in Alphen aan den Rijn kerken in een voormalige joodse synagoge, die nog steeds als synagoge herkenbaar is. Achter een poortje aan de Oude Delft te Delft ligt, wat verscholen, de kerk van de remonstranten uit 1859. In de consistorie hangt een schoolplaat van de Dordtse Synode. In Deventer kerken remonstranten –samen met doopsgezinden– in het Penninckshuis aan de Brink, van oorsprong een poortwoning. Het interieur valt op door gebeeldhouwde banken, koperen kronen, glas-in-loodramen en een orgel van de Utrechtse orgelbouwer Maarschalkerweerd.
Het boek zit vol met kerkelijk schoon. Bijvoorbeeld de Hutkerk in Emmen, zo genoemd omdat het gebouwtje is ontworpen als „een hut om in te schuilen en van daaruit te leven.” Of de Kapel in Hilversum op het landgoed Quatre Bras, van oorsprong een houten koetshuis, in de vorm van een Zwitsers chalet op de plattegrond van een Grieks kruis.
Jammer is het dat dit remonstrantse boek nogal ontsierd wordt door foutjes in de beschrijvingen van de diverse orgels: Een „rugstuk” bestaat niet (Waalse Kerk Leeuwarden), evenmin als een „speelwerk” (Koorkerk Middelburg). Het orgel in de Antoniuskapel te Doesburg is niet van een kennelijk anonieme leerling van Chr. Müller, maar van de Deventer orgelmaker C. F. A. Naber. Er wordt nogal gerommeld met voornamen van orgelmakers (Van Dam, Van Oeckelen). Van een elektronisch orgel kan echt niet gezegd worden: „Het geluid doet nauwelijks onder voor het oude orgel” (Boskoop). En een zin als: „Het orgel heeft onder andere een kas” getuigt ook niet van enige deskundigheid op dit gebied.