Muziek

Dirk Zwart (V, slot)

Dirk Zwart sluit met de vijfde aflevering van zijn weblog de discussie af die hij en Marco den Toom de afgelopen weken met elkaar voerden.

31 May 2010 08:39Gewijzigd op 14 November 2020 10:44
Dirk Zwart. Foto RD
Dirk Zwart. Foto RD

Marco, je blijft tot het einde toe gefixeerd op ‘de manier waarop’ ik mijn kritiek heb geuit. Je vindt die manier niet opbouwend – en ik ben dat met je eens, want die intentie had/heb ik ook niet. Slechte kwaliteit kan niet op mijn sympathie rekenen, hoe goed de bedoelingen ook zijn. Pas als ik iets in je muziek zou zien, zou ik opbouwend willen zijn.

Inzet van onze ‘discussie’ was mijn negatieve oordeel over jouw muziek. Je was daar verontwaardigd over. Begrijpelijk. Je vroeg om een onderbouwing. Ik gaf die. Je bent het niet met me eens. Prima. Hoe ingewikkeld wil je het maken?

’t Is jammer dat je nu pas reageert op die conservatoriumvraag van mij, of liever gezegd: de vraag naar het verschil in eigenwijsheid tussen leerling en docent. Want volgens mij ligt daar de sleutel voor onze verschillende invalshoeken. Zoals iemand schreef in de reacties: „Kwaliteit kun je ontwikkelen als je jezelf wilt laten onderwijzen. Eigenwijsheid lijkt me dan geen goede eigenschap.” Nu snap ik best dat een jongen uit de refohoek naar het conservatorium gaat met zijn eigen ‘idolen’. Daar kan gezonde jeugdige eigenwijsheid bij zitten, waar een docent tactvol mee moet omgaan: geef, naast aandacht voor Sweelinck en Bach, ook ruimte aan wat romantischer muziek. Is het daar misgegaan? Waren je docenten zo rigide, dat ze hun doel voorbijschoten? Ik stelde die vraag, omdat het mij oprecht interesseert hoe het komt dat je bent blijven hangen in die populistische hoek en niet bent doorgegroeid? Wat betekent zo’n diploma dan eigenlijk, als je weliswaar een bepaalde bekwaamheid hebt verworven, maar je smaak (in de betekenis van: gevoel voor kwaliteit) niet hebt gevormd?

Ik sneed dit onderwerp aan in de hoop door te dringen tot wat volgens mij de kern is van onze discussie: in hoeverre leven jij en ik in verschillende muzikale werelden? Als je er beiden dezelfde muzikale ‘waarden’ op nahoudt, kun je twisten over de omgang daarmee. Dan kun je een verschillende visie hebben over de mate waarin je aansluit bij / rekening houdt met je publiek en in hoeverre je dat wilt ‘opvoeden’. Dan kun je van mening verschillen over, bijvoorbeeld, de kwaliteit van de muziek van Antoine Oomen of John Rutter of Johannes Brahms. Van mening verschillen vanuit gedeelde ‘waarden’ is alleen maar leuk en interessant en houdt de spanning erin.

Maar van mening verschillen vanuit verschillende muzikale werelden is onbegonnen werk, omdat je geen gemeenschappelijk muzikaal uitgangspunt hebt. Het doet me denken aan het christelijk-literaire wereldje van 25 jaar geleden: ook daar konden literair onderlegde mensen nauwelijks aan leken uitleggen waarom de ‘pastorale gedichten’ van Nel Benschop en haar nog mindere genre-zusters in literair opzicht ‘onder de maat’ zijn. Clichés? De mensen vinden het prachtig! En die gedichten betekenen enorm veel voor hun geloof!

„Sy konden by malkander niet komen,/ Het water was veel te diep.”

Waarom kunnen beide muzikale werelden niet vredig en vriendschappelijke naast elkaar bestaan? Waarom zijn er, naast periodes van relatieve rust, toch ook steeds weer grensconflicten en brandhaardjes?

Omdat de claims van beide standpunten elkaar uitsluiten. Immers: óf het is waar dat de populistische muziek ‘onder de maat blijft’ en tekortdoet aan de dienst-aan-God en aan ‘het publiek’. Dan is het de taak van de gewetensvolle musicus om daartegen te blijven protesteren en te blijven pleiten voor kwaliteit(sverbetering), al wordt hij om die reden arrogant gevonden.

Óf het is onwaar dat de populistische muziek ‘onder de maat blijft’ en zowel aan de dienst-aan-God als aan ‘het publiek’ tekortdoet. In dat geval voelt de populistische musicus zich terecht gekwetst en tekortgedaan en zijn de vaak heftig-emotionele reacties van zijn fans begrijpelijk.

Zijn er objectieve criteria om vast te stellen wat waar is? Volgens de ‘arrogante’ musicus wel: namelijke muzikale criteria, die je tijdens een vakopleiding gaandeweg verwerft en/of die je door jarenlange vorming ontwikkelt. Volgens de ‘populistische’ musicus zijn die criteria echter nogal smaak-afhankelijk.

Hoe nu verder, als er geen echt gesprek mogelijk is?

Mijn eigen voornemens:

  1. Eerlijk en onomwonden blijven zeggen wat ik vind, als ik met zulke muziek in aanraking kom, vanuit mijn drijfveer: hart voor de zaak. En ‘de zaak’ is: de kwaliteit van de Lofprijzing. „Het is de taak van de criticus om [de] sentimentaliteit te onthullen, en ook om te laten zien dat een werk dat dit tekort vertoont, de aandacht waarom het schreeuwt niet verdient.” (Roger Scruton, ”Waarom cultuur belangrijk is”, p. 70.)

  2. Dat proberen te doen zonder te kleineren. Want ik erken wel dat het je toevlucht nemen tot een uitdrukking als ”de Marco den Toompjes” een zwaktebod is (of, zoals iemand in de reacties terecht opmerkte: ’t kon eleganter) en dat ik er mensen mee tegen me in het harnas jaag, wat het gesprek bemoeilijkt.

En mijn wens zou zijn dat er vanaf de populistische kant iets minder ‘zwart-witdenken’ zou zijn. Niet alle iets-minder-laagdrempelige muziek is meteen ‘moeilijk’ of ‘onbegrijpelijk’. Niet alle kerkmusici zijn ‘puriteinen’ en niet alle ‘cantorijmuziek’ gaat over de hoofden van de mensen heen. Zelf ben ik een warm voorstander van niet-elitaire, toegankelijke, aanstekelijke kerkmuziek, die mensen raakt, enthousiasmeert en ‘beGeestert’. (Luister maar eens naar mijn ”Gloria” op www.dirkzwart.com/beluisteren .) Gelukkig gebeuren er ook in reformatorische kring mooie dingen, zoals de activiteiten van Stichting Ars Musica en de verschijning onlangs van de ”Psalmenbundel” met nieuwe composities voor koor van Arjen J. A. Uitbeijerse, Patrick van der Linden en Jaap de Wit: aansprekende en begrijpelijke nieuwe muziek van goed niveau.

Die componisten, maar ook jij en ik, wij willen allemaal een zo groot mogelijk publiek ‘bedienen’. Wie niet? De vraag is alleen: wil je slaaf van je publiek zijn, of het echt dienen? Het is logisch om ‘aan te sluiten’ bij het niveau van je publiek, maar probeer het tegelijkertijd ook op te voeden, en tot een hoger niveau te brengen, smaak te helpen ontwikkelen. Wees geen broodprofeet op de orgelbank, die zijn publiek alleen muzikale stroop om de mond smeert, maar iemand die echt iets te zeggen heeft. Misschien kost dat je enige populariteit, maar ik neem niet aan dat het je daarom gaat…

We moeten blijven streven naar het beste, toch, als het gaat om de eer van God?

Het ga je goed!

Dirk Zwart

Zie de websites: www.dirkzwart.com en www.kerkmuziek.nu


Dirk Zwart (IV)

Marco, wat zitten er veel verongelijkte en tendentieuze opmerkingen in je bijdrage… Ik stel voor om hierna beiden onze laatste aflevering te schrijven, want inhoudelijk komen we niets verder.

Een paar opmerkingen:

- Heb je wel eens bij iemand gecheckt (Ria Borkent bijvoorbeeld) of ik in mijn boek inderdaad ongevraagd uit e-mails of gesprekken heb geciteerd?

  • Waarom haal je er nu ineens mijn stichting bij, en waar héb je het over als je schrijft dat de klassieke kerkmuziek die ik wil bevorderen en ondersteunen „alleen een kunstmatig bestaansrecht” heeft? Vind je dat de psalmen en de gezangen en wat daar allemaal bij hoort uit de kerk moeten verdwijnen? Of ben je het met me eens dat ze nog steeds ‘leven’ (écht leven, dus niet alleen maar kunstmatig in leven worden gehouden) onder vele christenen wereldwijd?

  • Besef je wel dat jouw argument, dat ”geestelijke muziek” zó toegankelijk moet zijn dat ze kan bestaan zonder sponsorgelden, impliceert dat je kiest voor de verkoopbaarheid en de commercie?

  • Vind je het nou zelf geen malle uitspraak dat ik als „niet-ingewijde” de diepere laag niet zou kunnen voelen die er in jouw muziek zou zitten? Het is, zeg je zelf, „begrijpelijke diepgang”, die door velen begrepen kan worden. Waarin moet ik dan nog ingewijd worden, als het niet voldoende is dat ik gelovig ben en muzikaal onderlegd?

  • Wanneer je zegt dat jouw muziek jouw manier om God te bejubelen is, en daaraan toevoegt dat ik die afdoe als ”inferieur”, ben je de lezer wel erg aan het ‘bespelen’. Ik erken je oprechte intenties, maar vind je muziek niet goed. Mág dat überhaupt wel, of is je muziek boven kritiek verheven?

  • Nog merkwaardiger is deze redenering: omdat je hebt gebeden om inspiratie en zegen en hierin verhoring hebt ervaren, zou kritiek op jouw muziek eigenlijk kritiek op God zijn…

  • Ten slotte: Waar heb ik beweerd dat ik iets tegen ”toeters en bellen” heb (ik weet dan ook niet van wie het citaat „al die overdreven toeters en bellen” is), of modulaties verfoei? Wil je mij bewust in een hoek zetten, of begrijp je me echt niet?

Uit alle macht wil je mijn oordeel over je muziek terugbrengen tot een kwestie van smaak: omdat ik niet van je muziek houd, of er geen antenne voor heb, maak ik de fout te zeggen dat ze niet goed is. Maar ze ís wel hartstikke goed!! Want je bent gelovig, oprecht, geïnspireerd door God, je muziek ‘verkoopt’ en veel mensen worden erdoor geraakt. Dus die arrogante Zwart (die trouwens zelf oppervlakkige muziek schrijft en onbegrijpelijke muziek promoot) móét wel ongelijk hebben!

Dan nu de vraag waar ik het eigenlijk over wilde hebben: is het uitspreken van een oordeel over muziek een kwestie van smaak?

Smaak en kwaliteit zijn twee heel verschillende zaken. Wanneer ik zeg dat ik bepaalde muziek ”goed” of ”niet goed” vind, is dat geen kwestie van smaak, maar van een kwaliteitsoordeel. Er is ook muziek waarvan ik niet hou (smaak), maar die ik wel ”prima muziek” vind. Ik hou bijvoorbeeld niet zo van de muziek van Haydn, heb een hekel aan de dansen van Beethoven en de hoornconcerten van Mozart, aan rococomuziek voor orgel, hou niet van de symfonieën van Bruckner en van de twaalftoonsmuziek van Strawinsky, word niet echt geraakt door de kerkmuziek van Maurice Pirenne of Maarten Kooij. Allemaal prima muziek. Niets mis mee. De één houdt hiervan, de ander daarvan. Smaken verschillen.

Over smaak valt trouwens best te twisten, maar dan in de zin van ”van gedachten wisselen”. Je kunt elkaar ook nieuwe dingen laten horen, elkaar laten kennismaken met onbekende klanken. Smaak kan zich ontwikkelen, moet ook gevormd worden, zoals kinderen steeds meer dingen leren eten. Als kind, verzot op Mozart, vond ik de orkestmuziek van Tchaikovski aanvankelijk niet mooi. Ik moest er nog aan wennen, er vertrouwd mee raken, de muzikale taal ervan leren. Je smaak is heel erg afhankelijk van waar je mee opgroeit, van wat je verder aangeboden krijgt, van je eigen nieuwsgierigheid en je openheid voor nieuwe dingen.

Kerkgangers (van welke denominatie dan ook) hebben gelukkig altijd nog een voorsprong op velen in deze tijd: ze zijn van kindsaf aan vertrouwd met de muziek van psalmen en gezangen en krijgen daardoor zingenderwijs een heel stuk muzikale vorming mee. Daar kun je op voortbouwen!

Kwaliteit, met betrekking tot muziek, is een begrip met diverse betekenissen. Ik zie twee hoofdbetekenissen:

  1. In ambachtelijke/technische zin: zit iets goed in elkaar? Als het geschreven is in klassieke stijl, worden dan de regels van de harmonieleer gevolgd? Zit er logica in de melodie en in de harmonische opbouw? Zijn de muzikale frasen natuurlijk? Zijn de partijen goed uitvoerbaar, en geschikt voor het betreffende instrument? Dat soort zaken. Maar ook in stilistische zin: volgt de muziek de regels die gelden in het bepaalde genre? Een dominantseptiemakkoord detoneert in ”oude muziek”, maar een Dufay-cadens detoneert in een romantisch werk. Is er samenhang in het werk, al of niet door een interessante combinatie van stijlen? Of is het een ratjetoe van allerlei stijl-/of genre-elementen?

  2. Niveau. Er is kwaliteitsverschil tussen componisten: je hebt ”de groten” als Bach, Mozart, Beethoven, Strawinsky et cetera, maar ook de minder groten als Hummel of Berwald of Lemmens. Dit oordeel is bovendien ook nog afhankelijk van het genre of het subgenre: in het geheel van de westerse klassieke muziek is Vierne geen belangrijk componist, maar binnen de orgelmuziek is hij een ”grote”. Binnen de volle breedte van de vroeg-20e-eeuwse klassieke muziek had Jan Zwart geen enkele betekenis, maar binnen de vroeg-20e-eeuwse Nederlandse koraalkunst was Jan Zwart een vakkundig en verfrissend componist. In z’n algemeenheid kun je zeggen dat sommige muziek meer niveau heeft, meer diepgang, meer ”muzikale inhoud” dan andere muziek, en dat de ene componist veelzijdiger, diepgravender en oorspronkelijker is dan de andere.

Er is ook niveauverschil tussen bepaalde genres. (Misschien moeten we het woord ”stijlen” reserveren voor muzikale stijlen als klassicisme, romantiek et cetera.) Het genre van de opera heeft meer muzikale diepgang dan dat van de operette of de musical. Het genre van de symfonie of het pianoconcert heeft meer muzikale diepgang dan dat van de klassieke dansmuziek of het divertimento. Sowieso heeft de klassieke muziek meer muzikale diepgang dan de volksmuziek of de populaire muziek, het klassieke kerklied meer dan het wereldlijke levenslied.

Dit staat, nogmaals, los van smaak. Iemand kan tegelijkertijd erkennen dat de opera meer muzikale inhoud heeft dan de musical, maar toch meer houden van de musical. Je hoeft niet altijd alleen maar te houden van het allerbeste. Er kunnen talloze redenen zijn om te houden van iets dat minder goed is. Maar tegelijkertijd is het ook goed om dat niveauverschil (kwaliteitsverschil dus) te erkennen.

En wie bepaalt dit allemaal? In elk geval niet het publiek. Voor elke soort muziek zijn liefhebbers te vinden, en hun aantal is zeker geen indicatie voor de kwaliteit ervan. Kwaliteit wordt vastgesteld door de kenner, de deskundige. Wie is dat? Degene die zich verdiept heeft in deze dingen, die zich door studie (véél luisteren en lezen) gevormd heeft in deze materie, die er ”verstand van” heeft gekregen, die gaandeweg steeds meer heeft leren onderscheiden tussen wat goed en wat minder goed is, tussen kwaliteit en kitsch.

En uiteraard zijn die kwaliteitsnormen contextgebonden, namelijk geldend voor onze tijd en plaats: de westerse muziek zoals die zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Ze verschuiven soms ook, en staan ook open voor discussie (mits die gevoerd wordt door ”kenners”). Dat relativeert die kwaliteitsnormen enigszins, maar maakt ze nog niet ongeldig. We leven, luisteren en maken muziek in de context van onze eigen kerkelijke en muzikale situatie, en dat kader ligitimeert onze uitspraken over kwaliteit.

Het enige wat we dan nog moeten doen is: elkaars deskundigheid in dit opzicht respecteren en de ander als ”beoordelingsbevoegd” erkennen. Autoriteit moet ‘toegekend’ worden.

En juist daaraan blijkt het tussen ons te ontbreken… Jij en ik delen in muzikaal opzicht niet dezelfde ”waarden”. En daarom komen wij niet tot een werkelijk gesprek. In feite zijn we sinds ons interview geen steek verder gekomen.

Dirk Zwart

Vrijdag reageert Marco den Toom in zijn weblog op deze site.


Dirk Zwart (III)

Beste Marco, als je je niets aantrekt van mijn kritiek op je muziek, maar alles herleidt tot een kwestie van smaak en persoonlijke visie/voorkeur, waarom heb je dan eigenlijk het gesprek met mij gezocht? En als je vindt dat ik nú wel op een fatsoenlijke manier over je werk schrijf, waarom kom je dan nu met een ‘tegenaanval’ (een „koekje van eigen deeg”, noem je het) op mijn muziek?

Ik merk van jouw kant weinig bereidheid tot gesprek, tot een gedachtewisseling. Je lijkt vooral beledigd te zijn. Je lijkt mij nu te willen ‘terugpakken’, en wel op drie punten waarop je denkt te kunnen scoren:

a. Mijn denigrerende ‘toon’ (zo ga je als christenen toch niet met elkaar om?).

b. Mijn vermeende tegenstrijdigheid: eerst zeg ik dat je componeert „op succes”, vervolgens schrijf ik dat ik geloof in je goede bedoelingen…

c. Mijn muziek – die geen haar beter is dan die van jou, ik moduleer immers ook wel eens („Hij is de weg gegaan” uit mijn paasoratorium), en die minstens net zo oppervlakkig is (mijn ”Alleluia-liedje”).

Op dat derde punt wil ik niet al te diep ingaan. Ik wil er geen wedstrijdje ”wie schrijft de beste muziek” van maken. Ik ga mijn muziek niet verdedigen; als jij haar niet mooi vindt, prima. Een kleine hint voor het begrijpen van ”Hij is de weg gegaan”: denk eens aan de weg omhoog, de kruisweg, naar Golgotha. Over de tekst van m’n Alleluia-compositie schrijf je: „Als je goed zoekt, zijn d’r vast liedjes te vinden met nog minder tekstuele inhoud.” Dat zou heel goed kunnen, want je hebt het hier wel over Psalm 104:30, en op zichzelf lijkt het herhalen van een tekst me geen zonde. (Bekijk de tekst van het Halleluja-koor van Händel maar eens.) Overigens kent het Hebreeuws geen verschil tussen ”jij” en ”u” en komt het aanspreken van God met ”jij” veelvuldig voor in mystieke literatuur, als uiting van diepe vertrouwelijkheid. Dat ik er zelf ook niet van houd (en daarom ”u” prefereer) heb je kunnen lezen in mijn boek.

Wat betreft mijn „denigrerende” toon: mijn uitlatingen zijn geschreven in een dagboek, vanuit een emotie van irritatie. Had ik een recensie over je oratorium moeten schrijven, dan zou ik het niet zo snel gehad hebben over ”de Marco den Toompjes”, maar ik zou wel net zo negatief en „denigrerend” over je muziek geschreven hebben, omdat ik bij het aanhoren van deze muziek een sterk gevoel van verontwaardiging voel opkomen. Mijn woordenboek omschrijft denigreren als: „met minachting spreken van; te kort doen aan de waarde van.” Welnu, ik ”acht” deze muziek inderdaad ”min”, en ik doe volgens mij niet tekort aan de waarde van deze muziek als ik naar voren breng dat ze „gemakkelijk, oppervlakkig en op goedkoop succes geschreven” is. En met dat laatste bedoel ik niet zozeer dat jij als persoon op eigen succes uit bent (ik kan daar geen oordeel over hebben omdat ik je niet ken), maar dat je muziek daarop uit is: deze muziek is erop uit mensen te behagen en te ontroeren op een mijns inziens zó oppervlakkige en gemakkelijke manier, dat ik er boos van word.

Ik heb het hart op de tong waar het gaat om de kwaliteit van wat mij dierbaar is: de kerkmuziek (of die nu bedoeld is voor ín de kerk of alleen voor buiten de kerk). Als ik vind dat iemand rommel maakt, dan zeg ik dat, ook als het om medegelovigen gaat. Dat dat niet leuk is, begrijp ik. Maar ik vind dat niemand ermee gebaat is als we elkaar alleen maar over de bol aaien.

En staar je dan niet blind op mijn denigrerende toon: ik spreek mijn oordeel uit over datgene wat je maakt, niet over jou persoonlijk. Ik respecteer de mens Marco den Toom als medemens en christen, maar respect voor de componist Marco den Toom moet je eerst verdienen.

Ik zou zeggen: doe met mijn kritiek wat je met kritiek moet doen: overwegen of er iets in zit. Vind je dat niet, leg haar dan naast je neer en ga vrolijk voort op de ingeslagen weg.

Ik blijf vinden dat onze producten mogen en moeten worden beoordeeld op hun kwaliteit. Maar wat is kwaliteit, en door wat of wie wordt die kwaliteit bepaald? Valt daar meer over te zeggen dan dat „smaken verschillen?” Daar hoop ik de volgende keer wat dieper op in te gaan.

En mocht je er zin in hebben: er ligt ook nog een vraag van mij, aan het eind van m’n eerste bijdrage. Ik heb die vraag gesteld omdat ik hoop dat we op die manier iets verder kunnen komen.

Dirk Zwart

Vrijdag reageert Marco den Toom in zijn weblog op deze site.


Dirk Zwart (II)

Beste Marco, zoals beloofd nu een nadere toelichting op en fundering van mijn negatieve oordeel over de muziek van je oratorium ”Jezus op aarde”. Voor zover jouw oratorium refereert aan een bepaalde muzikale ‘stijl’, zou ik die stijl willen typeren als ouderwets en braaf.

Op de betere producten in die ‘stijl’ (ik denk dan b.v. aan het werk van Hans Boelee, Leander van der Steen, Tim van der Weide, Johan Bredewout of Bert Kruis) is technisch niet zo veel aan te merken. Die muziek doet bovendien niemand kwaad, terwijl veel mensen er iets aan beleven. Het is alleen allemaal nogal clichématig en oninteressant, je kunt als musicus je energie in betere dingen steken.

Je dacht dat ik op de kwaliteit van je muziek niets aan te merken had, maar ik heb alleen gezegd dat ik niet val over een foutieve kwint- of octaafparallel. In z’n algemeenheid gezegd: je muziek is, ook binnen het genre, wel érg clichématig en voorspelbaar. Afgezien daarvan heb ik vier bezwaren.

  1. In harmonisch opzicht is je muziek erg sentimenteel, als gevolg van het frequente gebruik van verminderde en gealtereerde akkoorden. Door deze harmonische ‘overdosering’ verliest je muziek aan effectiviteit, zoals een te grote hoeveelheid kruiden de smaak van het eten kan overheersen.

  2. Ten tweede irriteert mij je neiging tot het ‘spectaculaire’, wat je ook vaak hoort in die zogenaamde ‘improvisaties’ van organisten zoals jij, die altijd moeten eindigen met iets wat virtuoos overkomt, maar wat ik ervaar als ‘veel geschreeuw maar weinig wol’, effectbejag. Het openingsdeel van je oratorium roept de sfeer op van musical en film: kom, we gaan er eens lekker voor zitten met een bakje popcorn. Ook het herhaaldelijk terugkerende (half of heel) ‘toontje hoger’ (in 1, 2, 8, 10, 14, 17) ervaar ik als een goedkoop trucje, wat het gebrek aan muzikale inhoud moet camoufleren.

  3. Ten derde stoort mij het gemis aan muzikale coherentie in je stuk. Het is niet geschreven in één ouderwetse stijl, maar het refereert aan allerlei stijlen, dan weer eens aan deze, dan weer eens aan gene. Zo hoor ik gaandeweg het stuk referenties voorbijkomen aan filmuziek (Rogier van Otterloo in 1, Ennio Morricone in 2, James Horner in 15), musical, het gepingel van Jan Mulder (die weer een muzikale kloon is van Laurens van Rooyen), easy listening, levenslied (16, 19). Het meest ‘zuiver’ in muzikale zin vind ik deeltje 9: dat is een kruising van Mendelssohn met brave Amerikaanse muziek, maar ‘eerlijk’: het pretendeert niet meer te zijn dan het is. Deeltje 4 heeft een aardige inleiding, maar zakt dan volledig in. De blokfluit in 12 roept een mooi folk-achtig sfeertje op, maar daar doe je dan weer niks mee.

  4. Mijn vierde bezwaar is dat je muziek vaak niet bij de tekst past. Deeltje 8 is veel te vrolijk voor de storm op het meer, en de sfeer van easy-listening past mijns inziens niet bij het ”Onze Vader”. Maar ook wanneer tekst en muziek niet al te zeer botsen, is de muziek veel te weinig dienstbaar aan de tekst. Misschien is dat te verklaren vanuit het feit dat de meeste muziek eerder geschreven werd dan de teksten (wat bevestigd wordt door het feit dat deeltje 9, geschreven op een onberijmde Bijbeltekst, beter is).

In algemene zin zou ik willen stellen dat de muziek van dit oratorium zichzelf veel te veel op de voorgrond zet, te veel de aandacht naar zich toe trekt, in plaats van op de tekst richt. Muziek mag best ‘spectaculair’ of ‘indrukwekkend’ zijn, mits die eigenschappen ten doel hebben om de tekst des te sterker naar voren te brengen. Daarentegen roep jij, door je muzikale referenties aan film, musical en easy listening, de sfeer op van het entertainment, het ‘avondje uit’. En dat vind ik niet passen bij de tekst(en) en strekking van je stuk.

Is het zo wat duidelijker?

De eerste twee bezwaren komen dus neer op wat ik mijn boek verwoord: „Bah, wat een gemakkelijke, oppervlakkige, op goedkoop succes geschreven muziek”, en is een gevoelsmatige reactie van irritatie. Het derde zou je een technisch/compositorisch bezwaar kunnen noemen, en het vierde heeft te maken met mijn persoonlijke opvatting over wat ‘passend’ of ‘waardig’ is. Misschien vind jij bijvoorbeeld de musical ”Jesus Christ Superstar” wel heel ‘gaaf’, maar voor mij wringt daar juist iets. Ik vind dat het leven van Jezus Christus niet in de sfeer van het amusement getrokken moet worden, ook niet als die als ‘vroomheid’ kán worden beleefd.

In dat opzicht vind ik het jammer dat je niet dichter bij je leermeester Pieter Stolk bent gebleven. Je vertelt zelf in Terdege: „Pieter moest weinig hebben van de Amerikaans-Engelse koormuziek van deze tijd; hij vond die een beetje goedkoop. Ik houd er juist wel van en zie het als mijn taak hierin met mijn tijd mee te gaan.” In sommige opzichten is het voor een christen misschien beter om tegen je tijd in te gaan.

Dirk Zwart


Dirk Zwart (I)

Beste Marco, Je snijdt meteen een heleboel dingen tegelijk aan. Laat ik kijken hoever ik kom met een eerste reactie.

Inderdaad: ons interview was ietwat onbevredigend – niet zozeer door wat Jaco ervan gemaakt heeft, maar vooral door de vorm, die minder geschikt is voor nuance en onderbouwing. Zo’n interview krijgt algauw iets van pingpongen of van punten scoren, terwijl het (althans mij) daar niet om gaat. Hopelijk komen we in dit weblog wat verder, in elk geval in het toelichten en doordenken van onze standpunten.

Daarbij lijkt het me onvruchtbaar elkaar van farizeïsme te beschuldigen. ”De ander uitnemender achten dan jezelf” heb ook ik hoog in het vaandel, maar slaat volgens mij vooral op de ander als medemens en medegelovige. Laten we er maar van uitgaan dat we allebei de bedoeling hebben de ander als mens in zijn waarde te laten. Maar voor mij sluit dat niet uit dat je elkaar ook mag/kunt aanspreken/bekiritseren op elkaars daden/producten. Als een timmerman een tafel maakt die wiebelt, kun je zeggen dat hij zijn werk niet goed gedaan heeft, al zijn zijn intenties waarschijnlijk goed geweest. Laten we er dus –anders dan ds. A. C. Uitslag, die in zijn boekje ”Thuis in de wereld? Wereldgelijkvormigheid in de gereformeerde gezindte” opmerkt: „Onder allerlei vrome voorwendsels is uiteindelijk de roem en eer van de musicus in het geding”– van uitgaan dat wij allebei goede bedoelingen hebben met ons musiceren. Alleen God kent het hart.

Ook de notie dat het God Zelf is Die gaven heeft geschonken, helpt ons niet veel verder. Je kunt een talent krijgen, maar dat niet of onvoldoende ontwikkelen. Beter is het om je talent wél te ontwikkelen. In hoeverre jij en ik dat voldoende of onvoldoende gedaan hebben en doen, is moeilijk vast te stellen. Maar je zult met me eens zijn, dat het ontvangen hebben van een talent nog geen excuus is voor gebrek aan kwaliteit. Laten we er dus ook maar van uitgaan dat wij beiden ‘naar beste vermogen’ ons werk doen.

Ook lijkt het me lastig om vast te stellen met welke muziek God wel en met welke muziek God niet ‘gediend’ is. Goede intenties zijn daarbij een vanzelfsprekende voorwaarde, want God heeft geen behagen in onze offers als ons hart niet werkelijk op Hem gericht is (zie Amos 5:21-24 en soortgelijke noties). Maar op zichzelf zijn goede intenties nog niet voldoende (denk aan Uza, die de ark wilde behoeden voor vallen): aan onze producten mogen ook eisen worden gesteld, ook aan onze muziek.

Maar welke? Voor zover we hiervoor normen in de Bijbel kunnen vinden, lijkt Filippensen 4:8 mij hiervoor één van de meest geschikte teksten: „al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve.` Of in de (mij meer vertrouwde) vertaling van het NBG uit 1951: „schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient.”

Het probleem is alleen dat we ook met díe tekst nog niet verder komen. Want welke muziek is ‘waardig’ om Hem te dienen? Wat de een ‘waardig’ vindt, vindt de ander ‘onwaardig’.

Het komt er in de praktijk op neer dat we als christen-musici allemaal God menen te dienen met onze muziek. Vanwaar dan mijn scherpe uitlatingen in mijn boek over jouw muziek en die van anderen? En waarom op die toon? Gaat het hier alleen maar om een verschil in smaak, of is er meer over te zeggen? Graag zal ik mijn ‘aanmerkingen’ op je muziek nader toelichten en funderen, in mijn volgende weblogaflevering.

Intussen heb ik een vraag voor je. In familieblad Terdege merkte je in een interview (dat ook op je website staat) op over je conservatoriumtijd: „Aan de ene kant was het een groot drama. Ik was eigenwijs, mijn docenten waren het ook.” (En aan de andere kant zeg je ook dat je de studie niet had willen missen.) Mijn vraag is nu: Vind je de eigenwijsheid van een jongen die naar het conservatorium gaat niet van een andere orde dan de ‘eigenwijsheid’ van conservatoriumdocenten? Misschien wil je daar eens op ingaan.

Dirk Zwart

Klik hier voor eerdere weblogs van Marco den Toom. Klik hier voor het eerder gepubliceerde tweegesprek tussen Marco den Toom en Dirk Zwart.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer