„We hebben schatten in huis”
In een serie artikelen belichtte deze krant de afgelopen weken het thema spiritualiteit. Want spiritualiteit is hot, zo blijkt bijvoorbeeld wel uit de oplagecijfers van het blad Happinez. Prof. dr. W. J. op ’t Hof: „Mijn these is dat we als gereformeerde gezindte juist als het om dit onderwerp gaat veel meer naar buiten moeten treden.”
„Bidden hoef je niet te leren uit een boekje. Alles wat een ziel heeft kan het, van nature. En soms wordt die ziel tot trillen gebracht / door schoonheid, door ontroering, door ontzag / voor de geweldige grootsheid van de schepping… Dat is bidden.”De zinnen staan, een voor een en tegen de achtergrond van prachtige, verstilde natuurfoto’s, afgedrukt in het jongste nummer van Happinez. ”Waar geloof jij in?” is ditmaal het thema van het ”mindstyle magazine”, dat acht keer per jaar verschijnt. „Geloof jij… in je eigen mogelijkheden? In de liefde? In vertrouwen hebben? Dat er meer is tussen hemel en aarde? Dat we onze eigen wereld scheppen? Iedereen gelooft wel iets, al noemen we onszelf tegenwoordig eerder spiritueel dan gelovig. Welk woord je er ook voor kiest, we zoeken allemaal wel naar ‘iets’ wat ons leven verrijkt, verdiept.”
Herademing
Tot de auteurs die voor Happinez schrijven, behoort prof. Op ’t Hof, hersteld hervormd predikant te Urk, niet. Toch had dat zomaar gekund. Jarenlang was hij, als kenner van het gereformeerd piëtisme, verbonden aan Herademing, een tijdschrift voor spiritualiteit en mystiek. En drie jaar geleden hield hij een referaat tijdens het openingsevenement van de eerste Maand van de Spiritualiteit, een initiatief van dagblad Trouw, de KRO en uitgeverij Ten Have.
Prof. Op ’t Hof: „Mijn houding is er altijd een geweest van: als je ergens voor gevraagd wordt, moet je niet zomaar nee zeggen. Als je je eigen inbreng maar mag hebben. Bij Herademing zat ik met feministische theologen in de redactie. Maar ik kreeg alle ruimte om te schrijven wat ik wilde – over middeleeuwse vroomheid, over de spiritualiteit van de Nadere Reformatie. En waarom dan niet? Mijn these is dat we als gereformeerde gezindte juist als het gaat om dit onderwerp veel meer naar buiten moeten treden. We hebben schatten in huis. Maar we voelen ons veel prettiger in ons isolement.”
Bedoelt u dat u de analyse deelt dat de huidige belangstelling voor spiritualiteit en religie kansen biedt voor de kerk?
„Kansen, kansen… Ik vraag me af of je principieel wel van kansen voor de kerk kunt spreken. Daarbij: mensen kunnen heel belangstellend zijn, is mijn ervaring, maar daar blijft het vaak bij. Zodra je zegt dat spiritualiteit genormeerd moet worden, dat het gaat om de Bijbelse spiritualiteit, bevindelijkheid, houdt het op. „Ah, u gelooft dit, u beleeft het zo. Interessant! Maar ik ervaar het toch anders.” Er is een enorme vrijblijvendheid. Alle ervaringen zijn gelijk, is de gedachte.”
Maar kansen of niet, ik geloof dat hier een roeping ligt voor predikers, en voor christenen in het algemeen. Ik wil in dit verband een droeve ervaring noemen, die me werkelijk verdriet heeft gedaan. Toen ik nog in de redactie van Herademing zat, heb ik een collega een keer gevraagd of hij ook eens een bijdrage wilde leveren. Hij kende het blad niet, had er nooit van gehoord, dus kreeg hij een paar nummers toegestuurd. „En?” vroeg ik hem na verloop van tijd. Maar nee. Voor zulk publiek wilde hij niet schrijven, zei hij. Op zo’n moment denk ik: Je préékt de rechtvaardiging van de goddeloze. Maar wat blijkt daarvan nu in de praktijk – als je voor dit publiek blijkbaar te goed bent?”
Steeds vaker wordt het begrip spiritualiteit gebruikt als synoniem voor het woord bevinding. L. M. P. Scholten pleitte er recent voor de term „maar te laten aan het on- en bijgeloof.”
„Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Tegelijk weet ik niet of dit nu de oplossing is. Het ligt eraan op welk publiek je je richt. Publiceer je voor de RD-achterban, voor de bevindelijk gereformeerden, wees dan terughoudend met het gebruik van het woord. Maar toen ik een keer voor Trouw moest schrijven, heb ik de term toch wel gebruikt. Als je maar uitlegt wat je ermee bedoelt.
Met het begrip spiritualiteit op zich is niets mis. Het komt van ”spiritus”: geest, of dé Geest. Daar ligt ook precies het verschil tussen spiritualiteit in seculiere zin en spiritualiteit in de betekenis van Bijbelse bevinding. Bij het laatste gaat het om het werk van de Geest van boven in de harten van mensen, van Gods kinderen. Daarbij gaat de Heilige Geest overigens bij elk van hen Zijn eigen weg – zie de profeten in het Oude Testament, zie de discipelen. Ik denk hier ook aan de verhalen die we allemaal kennen: protestanten die op de ziekenzaal, of in het concentratiekamp, bij een pastoor of priester kwamen te liggen en daar tot de ontdekking kwamen dat die reformatorisch sprak over het werk van Gods Geest in zijn hart, door Christus.”
In het blad Happinez komen vertrouwde begrippen als bidden, meditatie en geloven veelvuldig voor. Waar ligt volgens u hét verschil met de christelijke invulling daarvan?
„Steeds gaat het hier om een spiritualiteit in en vanuit de mens zelf, als individu, dat een onderdeel is van, bijvoorbeeld, moeder natuur, of het heelal. Waarbij het boeddhisme en andere oosterse religies vaak als inspiratiebron fungeren. Door middel van meditatietechnieken bereik je dat je totaal leeg wordt. En die leegte moet vervolgens weer opgevuld worden.”
In zijn boekje over Wilhelmus Schortinghuis (uitg. De Groot Goudriaan) legt dr. R. A. Bosch een verband tussen diens ”vijf dierbare nieten”, mystiek woordgebruik als de ”oceaan van Gods liefde” en „spiritualiteitsbewegingen uit oost en west.”
„Het grote onderscheid is dat in die spiritualiteitsbewegingen Christus niet nodig is. Maar wij mensjes kunnen nooit tot God naderen buiten Christus, als de enige Middelaar, om. Daaraan zijn zondebesef, schuldbesef, een diep doorleefd gevoel van eigen nietigheid –Schortinghuis’ vijf nieten– onlosmakelijk verbonden. Zonde is niet een soort lot, waarvan je jezelf kunt bevrijden. We zíjn zonde, en alleen Christus kan ons daarvan verlossen. Híj is naar de aarde gekomen om aan het recht van God te voldoen. Die notie kom je in niet één andere religie tegen.”
De christelijke psychiater dr. J. W. G. Meissner gaf in de artikelenserie rond spiritualiteit aan dat hij als het gaat om bepaalde methoden soms „het goede uit foute levensovertuigingen” wil benutten. Hoe staat u hiertegenover?
„Dat deden de oudvaders ook al, en Augustinus ook. Ik ben geen expert op het gebied van de psychiatrie, en wil hier wel voorzichtigheid bepleiten: in hoeverre staan vorm en inhoud echt los van elkaar? Maar Paulus op de Areópagus deed niet anders. En de stelling uit mijn dissertatie dat piëtisten de meest katholieke christenen zijn die er zijn, handhaaf ik nog steeds. Voetius, dé dogmaticus uit de zeventiende eeuw, kon met groot respect spreken over zijn remonstrantse en doopsgezinde medechristenen.”
De gereformeerde gezindte zou meer met de rijkdommen van haar traditie naar buiten moeten treden, stelt u. Wat zou u de spirituele Nederlander als het hierover gaat aanraden?
„Welke boeken, bijvoorbeeld?”
Bijvoorbeeld.
„Prachtige boeken blijven die van Willem Teellinck, zijn ”Soliloquium” of ”Het nieuwe Jeruzalem”. Of van Voetius, ”Geestelijke verlatingen”.”
Maar, stel dat u in NRC een aantal boeken mocht aanraden?
„Lastig. Waar ik in zo’n artikel dan wel de nadruk op zou leggen, is dat de christelijke religie beslist niet alleen een kwestie is van het hoofd, maar zeker ook van het hart. Met andere woorden: dat zij ook een spirituele kant heeft. En ik weet uit ervaring dat als je dit authentiek brengt, als je vanuit je hart spreekt, mensen daar ook nog wel door geraakt kunnen worden.
Ik vergeet nooit meer dat ik een keer geïnterviewd zou worden door een journalist van een regionale krant –De Limburger, of De Brabander, ik weet het niet goed meer– in de tijd dat de polio speelde. Het zou een hele pagina worden over christenen die principieel tegen inenten zijn. Ik zag er behoorlijk tegen op: hoe ga ik dit nu onder woorden brengen? Dat werd een gebedszaak voor me: „Heere, hoe moet het toch?”
Toen kreeg ik een ingeving: „Als je ’m nu, als hij komt, eens aanspreekt op wat hij die morgen heeft meegemaakt?”
Dat deed ik. Hij zat nog maar net of ik vroeg hem: „En, hoe zag jouw dag er tot nu toe uit?” Hij vertelde daar iets over – hij was opgestaan, was met de auto hierheen gekomen, en zat nu bij mij.”
Ik zei: „Ik zou precies hetzelfde verteld kunnen hebben, maar er dan nog iets achter hebben gezegd: „En toen heb ik de Heere gedankt, dat Hij me veilig hier heeft gebracht.”
Het gesprek verliep goed. Maar toen kwam het. Na afloop vertelde de journalist me dat hij één ding aan het begin niet had gezegd: dat hij op weg naar mij bijna een ernstig ongeluk had gehad. Het was maar net goed gegaan. Toen ik had opgemerkt dat ik de Heere zou hebben gedankt voor de veilige reis, had hem dat geraakt.
Ik heb daar altijd de leiding van de Heere in gezien. Diezelfde journalist liet me trouwens weten dat hij met een antihouding naar de pastorie was gekomen. Maar na afloop zei hij: „Ik snap niet dat jullie niet meer naar buiten treden. Want jullie hebben gewoon een goed verhaal.””
Dit is het elfde en laatste deel in een serie over spiritualiteit.