Kerk & religie

Sion ligt ook aan de weg naar Raalte

Zwijgend komen ze één voor één binnen, monniken in een witte pij. In het halfduister van de Abdijkerk buigen ze voor Maria, die wel ergens hoog in de nok zal hangen. Dan schuifelen ze op hun plaats, in de eeuwenoude koorbanken. En ze zwijgen.

Jan van ’t Hul
21 April 2010 10:26Gewijzigd op 14 November 2020 10:23
Abdij Sion in Diepenveen, tussen Deventer en Raalte, biedt onderdak aan ongeveer twaalf monniken. Ooit waren het er wel vijftig, zestig, maar die tijd is voorbij. Foto Sjaak Verboom
Abdij Sion in Diepenveen, tussen Deventer en Raalte, biedt onderdak aan ongeveer twaalf monniken. Ooit waren het er wel vijftig, zestig, maar die tijd is voorbij. Foto Sjaak Verboom

Totdat het precies 14:20 uur is. Een van de monniken staat op, loopt naar de lege middenruimte onder de koepel, trekt stoïcijns aan een lang touw, en nog eens, en nog eens, totdat ver boven hem de klok gaat luiden: tijd voor de none. Het middaggebed. De stilte is bijna breekbaar.Abdij Sion in Diepenveen, tussen Deventer en Raalte, biedt onderdak aan ongeveer twaalf monniken. Ooit waren het er wel vijftig, zestig, maar die tijd is voorbij. Vanmiddag verschijnen er acht van de twaalf, één voor één, voor de none, een van de kleine kerkelijke getijden. Alle acht zijn de zestig ruimschoots gepasseerd. De andere vier hebben zeker wat anders te doen.

Tegen de linkermuur hangt een oud pneumatisch orgel. De speeltafel staat, zwaarbeladen met partituren, beneden op de kerkvloer.

Een van de monniken slaat zacht op een gong. De none begint met de aanroep: „God, kom mij te hulp, Heer’ haast U om mij te helpen; eer aan de Vader, en aan de Zoon, en aan de Heilige Geest, zoals het was in het begin, en nu, en altijd, tot in de eeuwen der eeuwen. Halleluja.”

Er zijn vandaag twee bezoekers, twee vrouwen. Ze proberen hier de ballast van het leven te overzien. Beiden zeggen hier rust te ervaren, iets van spiritualiteit. De ene dame komt hier al dertig jaar. Wat zoekt ze hier? De bril gaat af. Ze tuurt zoekend langs het gewelf. Dan zegt ze, aarzelend: „Ik kan hier mezelf zijn.” Zoekt ze hier iets hogers, iets dat deze maatschappij ontstijgt? Ze knikt. „Maar, iets hogers, dat vind ik raar. Liever zeg ik: iets innerlijks.”

De andere dame komt uit Utrecht. „Ik lijd aan de Sionkoorts”, zegt ze. „Ik heb iets met deze abdij, met deze gebouwen.” Wat dat is, vindt ze moeilijk om te zeggen. „Rust. Dat in elk geval. En sfeer ook, deze sfeer hier, dat is toch heel bijzonder.”

Zoekt ze iets van God? „Wat is God? Wie zal zeggen wie God is? Ik denk wel dat God hier meer tot mij spreekt, duidelijker ook, dan midden in Utrecht. Hier, in Sion, heb ik geluk ervaren. Dat was voor het eerst in mijn leven.” Ze knikt vriendelijk, bijna devoot, kijkt weer op haar liturgie. Onverstoorbaar zingen acht monniken hun strofische zangen. „Laat ons wederkeren, als waterbeken in het zuiden.”

Een van de acht verzorgt de Schriftlezing, Psalm 126 en 127 zijn aan de beurt. „Wat baat het de mens, als hij zegt geloof te hebben, en hij kan geen daden tonen? Dat de overledenen in vrede mogen rusten.”

Uit de ”beginselverklaring” van de kloosterlingen: „Wij zijn mensen die zich sterk geroepen voelen om God te zoeken. We willen ons laten dragen door de op God gerichte levensordening van de Regel van Benedictus.”

Aan de muren branden kaarsen in een houder. Hier en daar een enkel heiligenbeeld. Glas-in-loodramen geven kleur aan vroege zonnestralen.

Een van de acht monniken wil na enige aandrang wel iets zeggen. Hij woont al zes jaar in Sion. Hij hoopt er tot zijn overlijden te blijven. „Om in het klooster in te treden, moet je wel een beetje gevoel hebben voor iets anders, iets wat deze samenleving te boven gaat”, zegt hij. „Het kloosterleven is antwoord geven op de roep van Gods liefde. Maar je moet verder wel met je pootjes op de grond blijven. Het is hier geen luchtfietserij.”

Zijn levensgang was niet erg logisch, zegt hij nog. „Misschien heeft ons leven hier wel iets absurds. Maar we zijn liever hier dan nog langer mee te doen met de jacht naar geld en glamour.”

De laatste gezongen zin is: „Laten wij God loven.” Er klinkt nog „Amen” en ook „Alleluia.” Er is een kort gebed. Het licht gaat uit. Opnieuw groeten de monniken de moeder Gods, ergens hoog in de nok.

Een voor een verdwijnen ze alle acht in de stilte, achter dikke kloosterdeuren. Daar vervolgen ze hun sobere pelgrimsreis, totdat ook voor hen aanbreken de eeuwen der eeuwen.

De poort gaat weer open. Boven de deuren staat de tekst: ”Urbs fortitudinis nostrae Sion”. Sion is voor ons een veilige stad.

Dit is het vierde deel in een serie over spiritualiteit. Vrijdag deel vijf.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer