Joodse Raad wilde 'redden en rekken'
ZUTPHEN (ANP) – De rol die de Joodse Raad en zijn voorzitters David Cohen en Abraham Asscher hebben gespeeld bij de vernietiging van het Nederlandse Jodendom in de Tweede Wereldoorlog, is het meest omstreden thema uit de geschiedschrijving van de Jodenvervolging. Met die woorden begint historicus Erik Somers, tevens onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie NIOD, zijn boek Voorzitter van de Joodse Raad. De herinneringen van David Cohen, 1941 - 1943. Het boek verschijnt op 26 april.
De bezetters stelden de Joodse Raad begin 1941 in en wezen diamantair Asscher en hoogleraar oude geschiedenis Cohen aan als voorzitters. De Joodse Raad hielp onder andere met het samenstellen van deportatielijsten, al geloofde de raad lange tijd dat de Joden op deze lijsten tewerkgesteld zouden worden. Ook organiseerde de raad de landelijke verstrekking van de Jodensterren. „Het dragen van de Jodenster heeft het noodlot van de Joden aangekondigd en bezegeld", verzucht Cohen later in zijn Herinneringen.
Vooral historicus Loe de Jong heeft de handelwijze van de Joodse Raad na de oorlog fel aangeklaagd en daarmee lange tijd de toon gezet voor hoe naoorlogs Nederland erover dacht. Pas de laatste tijd is er volgens Somers weer ruimte voor nuance. „Redden en rekken was het parool", meldt Cohen in zijn nu gebundelde herinneringen.
De wetenschapper was er ten diepste van overtuigd dat de bezetting niet zo lang zou duren en dat het „belangrijk is personen te sparen die voor de Joodse gemeenschap en voor de wederopbouw van het Joodse leven na de bevrijding van belang zijn." „Ik vermijd hier over de vreselijkheid van een dergelijke keuze uitvoerig uit te weiden. De dagen en nachten waarin wij ons aan dit werk moesten wijden, behoren mede tot mijn vreselijkste herinneringen", aldus Cohen.
Cohen was in staat om zich vanuit zijn gezagsgetrouwe en hoogfatsoenlijke overtuiging af te sluiten voor wat er werkelijk gebeurde, zo blijkt uit het boek. Hij wees verzet tegen de Duitsers af, omdat hij meende dat enige samenwerking meer op zou leveren. Maar zijn vrouw en twee dochters waren anti-Duits en proverzet. Zij organiseerden de smokkel van Joodse kinderen uit de Hollandse Schouwburg naar onderduikadressen. De vrouwen stelden daarvoor in de achterkamer van hun huis lijsten samen, terwijl huisvader Cohen in de voorkamer lijsten voor de Joodse Raad maakte.
Zowel Cohen als Asscher is met de laatste deportatietrein in 1943 ook afgevoerd. Zij overleefden de oorlog, maar Asscher kwam terug als een gebroken man. Hij overleed in 1950, terwijl Cohen pas in 1967 op 84-jarige leeftijd stierf. De hoogleraar wilde nog een boek schrijven over zijn tijd in de Joodse Raad, maar kon dat niet meer opbrengen. Op aandringen van het toenmalige RIOD (nu NIOD) dicteerde hij in 1956 in zestien sessies zijn herinneringen. Die zijn nu voor het eerst in boekvorm in een moderne toonzetting uitgebracht. Wie het oorspronkelijke dictaat wil lezen, kan terecht op www.niod.nl.
Cohen kreeg de rest van zijn leven dagelijks te maken met verguizing en vergoelijking. De moeilijkste dag in zijn leven was het moment dat hem de toegang tot de synagoge werd ontzegd en de Joodse gemeenschap hem letterlijk buitensloot. Maar daartegenover stond de afscheidsrede van de rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam bij zijn emeritaat in 1953: „Gij hebt de loden last van een onnoemelijk zware taak gedragen, veel leed geleden en gij hebt de strijd verloren. Maar dat u iets onoorbaars zou kunnen worden verweten, dat is volstrekt ondenkbaar."
Edward Elger speelt het vlees van zijn vingers.
Piazolla's meesterwerk zorgt voor tranen.