Constantijn Huygens (1596-1687)
Constantijn Huygens sterft op Goede Vrijdag: 28 maart 1687. Als belangrijke Nederlander -secretaris van de Oranjes, dichter, musicus, architect en beschermer van de kunsten- kan hij bij zijn begrafenis rekenen op veel eerbetoon.
„Met een grote statie van veertien à vijftien rouwkoetsen, verlicht door vele flambouwen” wordt hij naar zijn laatste rustplaats in de Grote Kerk in Den Haag gebracht.
Bijna al zijn tijdgenoten heeft Huygens overleefd. „Ach, wat is het bestaan van stervelingen toch vluchtig en nietig!” schrijft hij aan het eind van zijn leven, wanneer hij terugdenkt aan zijn publieke disputatie als student aan de Leidse universiteit. „Goed zestig jaar zijn er sindsdien verstreken, en van allen die getuige waren vind ik er amper nog één onder de levenden.” Veel verliezen dus, in de loop van zijn lange leven, maar geen verlies zo groot als dat van zijn echtgenote Susanna van Baerle in 1637.
Zijn dichterlijke vrienden maken zich in die periode ernstig zorgen. Maria Tesselschade Visscher stuurt hem via P. C. Hooft een vers met troostrijke raadgevingen. Zelf weet ze alles van diepe rouw: ze verloor kort na elkaar haar man en haar dochtertje, en de enige manier waarop ze toen overeind wist te blijven, was het opschrijven van haar ervaringen. Dat raadt ze nu ook Huygens aan: „Hij (…) stel zijn leed te boek, zo hoeft hij ’t niet t’onthouwen./ (…) Zijn eigen letter leer hem matigen zijn pijn,/ Want kwelling op de maat en kan zo fel niet zijn.” Dat doet Huygens dan, en daarbij richt zijn verlangen zich omhoog: „Kom, dood, en maak mij korts van deze koortsen vrij/ ’k Verlang in ’t eeuwig licht te samen te zien zweven/ Mijn heil, mijn lief, mijn lijf, mijn God, mijn Sterr’ en mij.”
Zelf heeft Huygens er alles aan gedaan om in de herinnering van het nageslacht te blijven voortleven: hij liet zich afbeelden op schilderijen, bouwde beroemde huizen, schreef gedichten en vertelde zijn eigen levensverhaal. Maar dat alles weegt niet op tegen het gebed waarmee hij datzelfde levensverhaal afsluit: „Schenk me na dit leven de hemel waarnaar ik reikhals, en de eeuwige dag. Laat mij in het uur dat Gij roept, zonder beven volgen en zonder angst verschijnen voor de gevreesde rechterstoel, omdat ik vertrouw op U, mijn Heil en Redder, U die zonder schuld vrijwillig voor mij terechtstond en vrij van zonde mijn schulden op U nam.”
Tijdens de Boekenweek besteedt de redactie dagelijks aandacht aan dood en graf van een schrijver. Vandaag de laatste aflevering.