„De universiteit rook gereformeerd”
De Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam is niet meer christelijk te noemen, vindt scheidend docent Russelman. Maar was de VU in de jaren zestig en zeventig nog wel beginselvast? Of waren er toen ook al sporen van ideologische verwatering?
„Veertig jaar geleden probeerde de universiteit een nieuwe invulling te geven aan haar identiteit”, herinnert oud-politicologiestudent H. Amelink (54) zich. „In de jaren dertig stonden alle denkschema’s nog vast. De Gereformeerde Kerken lieten die richtlijnen langzaam los. In navolging daarvan stelde de VU zich ook vrijer op. Er kwam ook aandacht voor bijvoorbeeld de derdewereldproblematiek. Maar je kunt niet zeggen dat het met het christelijke karakter van de universiteit toen hollend achteruitging.”
Volgens gewezen medicijnenstudent T. Fahner (54) bezon de VU zich in zijn studententijd -1968-1976- van binnenuit op haar identiteit. „Er kwam wel eens commentaar van buitenaf op de VU. Critici daagden de universiteit uit om haar christelijk karakter te bewijzen. Het bestuur was zich ervan bewust dat de instelling was gesticht door Kuyper, die de christelijke beginselen in de maatschappij wilde brengen. De leiding vroeg zich geregeld af of zij daar ook wat van terechtbracht met haar werk.”
O. van de Ridder (60), oud-student bedrijfseconomie, denkt met veel genoegen terug aan zijn studietijd aan de VU. „Ondanks de verschillen die er waren tussen mijn kerkelijke achtergrond en de VU, voelde ik me er redelijk thuis.” Een voor de buitenstaander herkenbaar christelijk accent was bijvoorbeeld de opening van de eerste colleges ’s ochtends met gebed. Van de Ridder herinnert zich dat veel docenten aan de economische faculteit dat halverwege de jaren zestig nog deden. Volgens Amelink kwam dat een aantal jaar later echter al niet veel meer voor. „Dat lag aan de docent.” Fahner schetst hetzelfde beeld: „Bidden was in mijn studietijd al incidenteel.” Het verdwijnen van het gebed is in zijn herinnering zonder slag of stoot verlopen. „Er is niet veel discussie over geweest.”
Het christelijke karakter van de VU zat hem niet in vruchtbare gedachtewisselingen over de invulling van de identiteit. Amelink: „Het was de cultuur. Die ademde de oude beginselen. Je kon niet zozeer christelijke dingen aanwijzen, maar het rook er gereformeerd en dat voelde vertrouwd.” Fahner heeft dezelfde ervaring: „Onder de docenten zaten nog oude gereformeerden, zoals Diepenhorst en Kuitert. En die waren niet voor de poes”, verzekert hij.
De oud-studenten herinneren zich alledrie nog aansprekende voorbeelden waarin de christelijke identiteit naar voren kwam. „Tijdens een van mijn eerste geschiedeniscolleges van A. Th. van Deursen ging het over een anarchist”, zegt Amelink. „Die anarchist ging uit van het goede in de mens. Waarop van Deursen ons toevoegde: Die man was dan zeker niet getrouwd. Daaruit bleek voor mij de VU-identiteit.”
Fahner kan zich nog heugen dat de universiteit goed oplette waar hij zijn co-schappen liep. „Ze hadden liever niet dat je naar een progressieve arts ging.” Tijdens een van die stages moest Fahner zich laten inenten tegen pokken, terwijl hij daar tegen was. „Toch was het verplicht, zei de arts tegen mij. Waarop ik antwoordde: Dan scheiden hier onze wegen. Dan moet ik maar geen dokter worden. Voordat ik wegging, vroeg ik nog hoeveel ziektegevallen van pokken hij eigenlijk kende. Hij wist er niet een. Omdat het besmettingsgevaar zo gering bleek, mocht ik uiteindelijk toch stage komen lopen.”
Een tentamen bij een docent thuis ging bij Van de Ridder gepaard met een indringend gesprek met zijn leraar. „Hij vroeg me hoe ik in het leven stond. Hoe ik door het leven dacht te gaan. En dat je aan het eind van je leven rekenschap moet geven van je daden.”
Het christelijk karakter werd voor Amelink mede duidelijk uit de verplichte colleges filosofie. „Die stonden duidelijk in een reformatorisch kader.” Ook volgens Fahner, die ethiek en filosofie volgde uit persoonlijke interesse, zat daar een duidelijke christelijke onderstroom in.
Van de Ridder, die colleges volgde bij hoogleraar Kuitert, merkte in zijn studietijd -1964-1971- dat er aan de VU een geest opkwam „die niet de onze was.” Volgens hem is de universiteit tijdens de ontzuiling „te gretig meegegaan met de secularisatie en de maatschappelijke ontwikkelingen.” Het resultaat ervan is Van de Ridder duidelijk: „Er is nu een enorme discrepantie tussen de gereformeerde gezindte en de VU.”
Dit is het tweede artikel van een vierdelige serie over de christelijke doelstelling van de Vrije Universiteit. Morgen deel drie: docenten