Een hengel voor angstige ouderen
Het wérkt. Een milde vorm van een depressie of angststoornis verergert veelal niet als ouderen meedoen aan een ondersteuningsprogramma. Dat ontdekte psychologe Nelleke van ’t Veer-Tazelaar.
Wat is het mooiste cadeau na de afronding van een proefschrift? Niet de felicitaties of de dikke pil die jaren studie weerspiegelt. Wel een goed resultaat en het feit dat mensen de uitkomsten van een studie in praktijk willen brengen. Het overkwam Nelleke van ’t Veer-Tazelaar. Ze deed onderzoek bij het VU Medisch Centrum en GGZ inGeest in Amsterdam naar angst en depressie bij ouderen. Dat is broodnodig, want een derde van de senioren die bij hun huisarts langsgaan, kampt met dergelijke klachten.Somberheid en angst, het gaat bij een kwart van de 75-plussers binnen drie jaar van kwaad tot erger. De psychologe besloot daarom mensen met milde klachten te laten deelnemen aan een ondersteuningsprogramma om zo de problemen te verminderen. Het is een van eerste studies naar angst én depressie in deze doelgroep.
Ze legde West-Friese ouderen een zogeheten CES-D-vragenlijst voor. Uiteindelijk deden 170 senioren met milde klachten aan het onderzoek mee. De helft volgde het programma. De anderen vormden de controlegroep, die een beroep op de reguliere zorg kon doen.
„Ach, iedereen is toch wel eens somber? Dat hoort gewoon bij het ouder worden.” Van ’t Veer hoorde het regelmatig toen ze mensen benaderde. „Ze hebben ongelijk. Natuurlijk, het verlies van een partner, van mobiliteit of van het huis hakt erin. Dat wil echter niet zeggen dat je bij de pakken neer moet gaan zitten. Je kunt wel degelijk zelf iets verbeteren.”
Een beetje angst is menselijk. Het wordt anders wanneer angst verlamt en het dagelijkse functioneren belemmert. „Denk aan een paniekstoornis of pleinvrees. Datzelfde geldt depressie. Daarbij moet sprake zijn van een aangesloten periode van twee weken waarin mensen last hebben van somberheid en nergens zin in hebben. In combinatie met onder andere slecht slapen en een verminderde eetlust. „Ouderen hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van zo’n volwaardige angststoornis of depressie”, weet de psychologe.
Het programma dat ze samenstelde, bestaat uit vier onderdelen van elk drie maanden. Na afloop van elk kwartaal vulden de deelnemers de CES-D-lijst opnieuw in. Daarna werd gekeken wie het volgende programmaonderdeel kreeg aangeboden. Het eerste deel van het onderzoek is opmerkelijk: drie maanden gecontroleerd aanzien. „Milde klachten kunnen vanzelf overgaan. Wij wilden niet met een kanon op een mug schieten. Alleen al vanwege de kosten”, licht Van ’t Veer toe.
Stap twee bestond uit een zelfhulpcursus, een boekwerk van honderd pagina’s. Met hoofdstukken als ”Ontspanning”, ”Denken en voelen”, ”Denkpatronen doorbreken” en ”Assertiviteit”. Thuiszorgmedewerkers hielpen deelnemers op weg. „Via opdrachten als het bijhouden van een stemmingen- en spanningendagboek wilden we hun inzicht bieden. Als elke dag een cijfer krijgt, kan iemand ontdekken dat niet alle dagen grijs en somber zijn.”
In het zelfhulpboek komt ook aan de orde welk effect eigen gedachten over een gebeurtenis op gevoelens hebben. In deel drie van het programma komt deze cognitieve gedragstherapie nog nadrukkelijker aan bod. „Daarin gaat het om inzicht bieden, doelen stellen en uitvoeren in de hoop de negatieve spiraal om te buigen.”
Sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen gingen vier keer op bezoek bij de 75-plussers om samen eventuele problemen te analyseren. „Net als het schillen van een ui waarbij je laag voor laag verwijdert. Iemand vertelde geen woonplezier meer te hebben. Uiteindelijk bleef alleen geluidsoverlast op zaterdagavond als boosdoener over.”
Van ’t Veer merkte dat deze aanpak vruchten afwierp. „Mensen probeerden weer wat invloed op hun situatie uit te oefenen. Het lijdzame en sombere nam af.”
Het stellen van doelen en het bedenken van oplossingen viel veel senioren zwaar. „Ze vinden het fijn dat er in hun levensfase niets meer hoeft. Kom dan maar eens met huiswerk aan. Tijdens de gesprekken leerden we hun brainstormen en niet alle mogelijke oplossingen meteen weg te wuiven.”
Vijf ouderen maakten gebruik van het laatste programmaonderdeel, een bezoek aan de huisarts en het bespreken van antidepressiva of angstmedicatie. „Ik zie fase vier als een laatste vangnet. Ouderen zelf geven zelf ook aan liever te praten dan pillen te slikken.”
De tweejarige studie van Van ’t Veer gaf een mooi resultaat. „Uit een vergelijking met de controlegroep blijkt dat deelname aan een preventieprogramma zin heeft. Mensen die dit doen, hebben 50 procent minder kans op verergering van de problemen.”
Het onderkennen van milde klachten is lastig, onderkent de psychologe. „De omgeving, huisartsen en de mensen zelf moeten alert zijn.” Ze geeft wat tips voor ouderen: „Wees eerlijk over somberheid en angst. Vergeet sociale contacten niet, blijf bewegen en zorg goed voor jezelf.”
De kersverse doctor gaat het zelfhulpprogramma verfijnen. „Veel huisartsen en zorgverzekeringen zijn geïnteresseerd. Uiteindelijk willen we een waaier van laagdrempelige behandelingen bieden. Iemand die honger heeft, kun je een vis, maar ook een hengel geven. Ik ga voor de hengel, om ouderen op die manier inzicht te bieden en ze zelf hun problemen te lijf te laten gaan. Ook senioren zijn nooit te oud om te leren.”