Tiemeier toonde aan dat de bloedstroom in hersenen bij depressieve 55-plussers is verminderd. Een vervolgonderzoek met MRI-scans van de hersenen bevestigde de rol van bloedvatafwijkingen bij het ontstaan van depressie bij ouderen.

Daarnaast vergeleek de promovendus de bloedspiegels van onverzadigde vetzuren en vitamines van mensen met en zonder depressie. Theoretisch zouden een tekort aan bepaalde vetzuren of een vitaminegebrek de kans op depressie moeten verhogen. Uit Tiemeiers analyse blijkt dat mensen met een depressie inderdaad een ongustiger vetzuurprofiel in hun bloed hadden. Ook vond hij een verband tussen depressie en vitamine B12, vitamine E en foliumzuur.

Maar alleen voor vitamine B12 was het verband met de depressie niet afhankelijk van lichamelijke ziekten. Alle andere verbanden konden worden verklaard door het feit dat oudere mensen met een depressie over het algemeen minder gezond zijn. Tiemeier concludeerde daarom dat van de onderzochte voedingscomponenten alleen een vitamine B12-tekort een mogelijke oorzaak is van depressie. Ontstekingsprocessen dragen volgens Tiemeier maar bij een heel klein deel van de algemene bevolking bij aan het ontstaan van depressie.