Dr. Bram Bout: wortelen in heel het Woord
Hij maakt deel uit van de voorhoede van een bedrijfstak die mondiaal bezig is met een snelle opmars en waarin vele miljarden omgaan: de biotechnologie. In hoeverre ervaart dr. Bram Bout, moleculair bioloog en topman van Bioceros, het grote geld als een verleiding? „Als tiener stond ik bij het sterfbed van mijn opa. Het geluk waarover hij sprak, blijft mij mijn leven lang bij. Dat alleen heeft waarde, whatever happens.”
Hij behoort niet tot het type mensen dat weinig leest en veel spreekt. Grote woorden laat Bout, jarenlang manager bij de biotechnische grootspeler Crucell en sinds enkele jaren ceo van Bioceros, zich niet gemakkelijk ontvallen. „Dat past niet bij mij”, zegt hij.Kwestie van karakter?
„Ik denk het. Zelf blijf ik liever oog houden voor de nuance, zonder daarbij de hoofdlijnen op te geven. Dat ligt mij meer. Radicaliteit kan nodig zijn, maar alleen als fundamentele zaken in het geding zijn. In middelmatige zaken is bescheidenheid op haar plaats.”
Bent u secundair ingesteld?
„Zeker, geen twijfel mogelijk.”
Hoe aantrekkelijk is het om primair te zijn?
„Ach”, antwoordt hij relativerend, „beide karaktertrekken hebben hun voors en tegens. Ik ben iemand die eerst wikt en weegt voordat ik mijn standpunt bepaal. Je kunt bovendien te snel het woord nemen. Of te veel zeggen.”
U bent opgegroeid in Tholen, als oudste kind in een kerkelijk meelevend gezin. Hoe kijkt u terug op uw jeugdjaren?
„Positief. Er heerste thuis een goede sfeer. Ik ben in een tamelijk beschermde omgeving opgevoed. Mijn grootvader van moeders kant woonde ook bij ons. Hij overleed toen ik 13 jaar oud was. Dat maakte op mij indruk, vooral omdat hij op zijn ziekbed veel troost ervoer. Hij verlangde om heen te gaan en sprak er vrijmoedig over.
Dat element van het persoonlijk geloof is voor mij een oriëntatiepunt in m’n leven geworden: als alles wegvalt, blijft dat ene over: van God te zijn. Dat heeft blijvende waarde.”
Was uw opa een identificatiefiguur voor u?
„Zo zou ik hem zelf niet noemen. Maar als ik terugblik, dan zie ik dat de periode van zijn levenseinde voor mij van groot belang is, meer dan dat ik toen besefte.
Met name in mijn studententijd heb ik mij verdiept in geestelijke vragen. Iemand die voor mij veel heeft betekend, is dr. W. Aalders. Ik heb met zijn werken kennisgemaakt als lid van de studentenvereniging CSFR. Zijn eruditie sprak mij erg aan: hij had het ergens over.
In zijn boeken wijst dr. Aalders voortdurend op de noodzaak van de verticale lijn, de verbinding tussen God en mens. Ook legt hij steeds de vinger bij het belang van een innerlijke gehechtheid aan het Woord.
Ik mag zeggen dat ik het leven van mijn opa bij mijzelf herken. Maar net als hij ben ik over het algemeen terughoudend om er in het publiek over te spreken. Dat doe ik liever in een persoonlijk gesprek.”
Uw schoolcarrière wekt indruk: via mavo, havo en hbo kwam u op de universiteit terecht, in 1991 promoveerde u tot doctor in de biochemie. Bent u een doorzetter of een laatbloeier?
„Een laatbloeier, denk ik. Misschien komt het omdat ik eind september jarig ben en altijd de jongste van de klas was.
Mijn ambities zijn gaandeweg ontwikkeld. In de tijd dat ik de universitaire opleiding afrondde en begon aan het promotieonderzoek kreeg ik echt de overtuiging dat ik m’n weg had gevonden. Biotech fascineert mij enorm, dat is vanaf de allereerste keer dat ik ermee in aanraking kwam het geval.”
U zit in de voorhoede van een van de snelst groeiende bedrijfstakken ter wereld. Wat doet dat met u persoonlijk?
„Ik vind het fantastisch om te werken op het snijvlak van wetenschap en business. Na mijn studie kwam ik terecht bij Crucell. Ik was er de eerste werknemer. Het bedrijf groeide uit tot een multinational, ik kreeg alle kansen om mee te groeien.
Bij Crucell heb ik onder meer gewerkt aan de productie van antistoffen voor allerlei ziekten. Het gaat om geneesmiddelen die niet chemisch kunnen worden gemaakt, maar biologisch, met hulp dus van levende organismen.”
Vier jaar geleden maakte u de overstap naar Bioceros, een bedrijf in de kinderschoenen. Waarom terug van groot naar klein?
„In mijn gedachten koesterde ik lange tijd de wens nog eens helemaal opnieuw te beginnen met een biotechbedrijf. Die kans deed zich voor toen een commissaris van Bioceros mij benaderde om ceo te worden. Ik heb die handschoen opgenomen. Inmiddels is het bedrijf uitgegroeid tot een bescheiden speler op het veld van de biotech.
Een klein team van deskundigen werkt hard aan de ontwikkeling van antistoffen voor tumoren en ziekten van het afweersysteem. Over de resultaten kan ik niets zeggen, de producten verkeren alle in vroege testfases. We zijn op zoek naar stoffen die uitsluitend kankercellen te lijf gaan en niet, zoals bij chemotherapie, invloed uitoefenen op het gehele lichaam.”
Biotechnologische geneesmiddelen leggen producenten bepaald geen windeieren: sommige creëren miljarden euro’s aan omzet. Hoe groot is voor u de verleiding van het grote geld?
„Elk bedrijf is uit op winst. Dat moet ook. Zeker in deze sector is het zaak dat je zorgvuldig opereert: de risico’s zijn niet gering. Veel bedrijven redden het niet.
Wie in korte tijd veel geld wil verdienen, kan beter elders in het bedrijfsleven aankloppen. Het duurt vele jaren voordat je een goed product hebt ontwikkeld dat op de markt kan worden gezet. En dan nóg is het afwachten of je eraan kunt verdienen.”
Bent u rijk geworden in de biotech?
„Wat verstaat u onder rijk? Ik ken mensen die heel veel hebben verdiend omdat hun bedrijf heel veel waard werd. Dat geldt niet voor mij.
Mijn focus is gericht op de opbouw van Bioceros. Daar is uithoudingsvermogen voor nodig. Zonder dat ga je kopje-onder. Dit werk vraagt om enthousiasme. Als je niet tegen teleurstellingen kunt, ben je in de biotech op het verkeerde adres.
Wat mij bij mijn werk enorm motiveert, telkens weer, is het feit dat ik bezig ben met de ontwikkeling van geneesmiddelen. Als wij daarin succes boeken, komt dat direct ten goede aan ernstig zieke patiënten.”
U sleutelt aan de kleinste organismen van het leven. Zelfgemaakt DNA-materiaal brengt u in dierlijke cellen in, die vervolgens antistoffen gaan produceren. Verkeert u niet permanent in verwondering over alle knowhow?
„Soms zegt iemand tegen me: „Waar zijn we als mensheid toch toe in staat?” Ik stel me die vraag zelden. Ik ben er kennelijk aan gewend geraakt. Zeker, dat wij in staat zijn om biologische antistoffen te maken, zie ik als een voorrecht. Hetzelfde geldt voor chemische geneesmiddelen als een aspirine.”
Aan de biotechnologie kleven allerlei ethische vragen. Met welke heeft u van doen?
„Ik stuit in mijn dagelijkse werk zelden op morele dilemma’s. We gebruiken af en toe proefdieren, ik heb er geen moeite mee mits het volgens de richtlijnen gebeurt. Mag je dieren genetisch manipuleren? Ik zie er geen bezwaar in. Veredelen van planten doen we al sinds mensenheugenis.”
U hebt bij Crucell gewerkt aan gentherapie. Met succes?
„Ik heb mij onder meer beziggehouden met taaislijmziekte, een ernstige aandoening, veroorzaakt door het ontbreken van een pompsysteem in de longen. We hebben toen verkoudheidsvirussen gemaakt met daarin het gen voor het pompsysteem. Het plan was om dit virus in de longen van patiënten te brengen, zodat zich in de luchtwegen alsnog zo’n pompje zou ontwikkelen. De productie van het virus lukte, maar het inbrengen ervan bleek te gecompliceerd.”
Rijzen juist bij gentherapie geen ethische vragen? Er zijn wetenschappers die bang zijn dat de mensheid haar kennis over het ontstaan van het leven gaat inzetten om zichzelf te perfectioneren: mensen scheppen naar eigen goeddunken.
„In het geval van taaislijmziekte heb ik die vragen niet. Het zou geweldig zijn als we patiënten met een gencorrectie zouden kunnen helpen. Je geeft het lichaam in feite een functie die het mist. De ontwikkelingen op dit gebied zijn naar mijn indruk gering. Het blijkt erg moeilijk te zijn om DNA-materiaal in de lichaamscellen te krijgen.”
U hebt gewerkt aan de ontwikkeling en productie van vaccins. Onlangs zei een predikant van het kerkverband waarvan u zelf deel uitmaakt, de Gereformeerde Gemeenten, dat hij mensen die zich laten inenten een beter adres ter bescherming van ziekten toewenst.
„Ik ken de bezwaren die in de gereformeerde gezindte tegen inenting leven, ik deel ze persoonlijk niet. Het probleem is volgens mij typisch Nederlands. Onder christenen elders in de wereld speelt het geen enkele rol. Dat vreselijke ziekten door grootschalige vaccinatie zo goed als helemaal uit Europa zijn verdwenen, zie ik als een zegen.”
Hoe gaat u om met het argument dat mensen die zich laten vaccineren, ingaan tegen het voorzienig beleid van hogerhand?
„Mensen die echt principieel overtuigd zijn dat inenten niet mag, en dat zijn er volgens mij niet veel, moeten het niet doen. Zelf durf ik het niet na te laten. Een goed vaccinatiebeleid van de overheid is zeer te waarderen. We mogen ons er niet aan onttrekken. Stel dat er een epidemie heerst en er komen veel mensen die niet ingeënt zijn bij elkaar, dan kunnen er levensgevaarlijke situaties ontstaan. Ik zou niet weten hoe je daar verantwoordelijkheid voor kunt dragen.”
U maakt deel uit van de gereformeerde gezindte. Volgens een deel van haar opinieleiders loopt zij op haar laatste benen. Wat denkt u?
Aarzelend: „Daar durf ik niet zomaar een antwoord op te geven. Ik voel me er nauw mee verbonden. Tegelijk heb ik zelf ook altijd ten volle willen participeren in de samenleving. Misschien komt dat door mijn opvoeding. Van huis uit ben ik gewend om enerzijds betrokken te zijn bij het eigen kerkelijk leven en anderzijds oog te hebben voor de breedte van de kerk en de ontwikkelingen in de wereld om ons heen.”
Klopt wat u betreft het beeld dat de gereformeerde gezindte vooral met zichzelf bezig is en al te zeer in het isolement verkeert?
„De gezindte is inderdaad uitgegroeid tot een aparte stroming in de samenleving: eigen kerken, eigen scholen, eigen bedrijven. De vraag of er te veel afstand tot de seculiere samenleving is ontstaan, is terecht. Ik denk dat de reformatorische zuil best wat minder exclusief mag zijn: laat christenen breed in het maatschappelijk leven participeren, dus ook in seculiere instellingen.
In het isolement ligt onze kracht, zei Groen van Prinsterer, maar daarmee bedoelde hij niet het isolement van een sociale groepering, maar dat van het standpunt. Je persoonlijke overtuigingen moeten in de Bijbel wortelen. Als dat het geval is, kun je leven in verbanden die groter zijn dan de eigen zuil.”
Is er in de gereformeerde gezindte voldoende sprake van die verworteling?
„Belangrijke vraag! Ik vrees dat veel mensen een kinderbijbelgeloof hebben: ze leven alleen bij de verhalen die ze vroeger hoorden op de basisschool. Grote delen van het Woord zijn daardoor onontgonnen terrein.
Wat mij zo aanspreekt in het werk van reformatoren als Luther en Calvijn is hun systematisch onderzoek van gehele Bijbelboeken. Daardoor verkregen zij een diep en fundamenteel inzicht in de Schriften. Niet alleen in het hoofd, maar ook in het hart. Zij pikten niet een tekst uit een Bijbelhoofdstuk waaraan zij vervolgens hun eigen verhaal hingen, nee, zij gingen op zoek naar wat het Woord hun te zeggen had.
Als er iets is dat de gezindte nodig heeft, dan is het naar mijn mening dát. Alleen als wij leven in het Woord, kunnen we staande blijven tegen alle inzichten die van buitenaf naar ons toe komen.”
Levensloop Bram Bout
Bram Bout wordt op 22 september 1960 geboren in Tholen. Na mavo, havo en een opleiding in het hoger beroepsonderwijs gaat hij scheikunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In 1991 promoveert hij op een studie op moleculairgenetisch terrein. Drie jaar later treedt hij in dienst van biotechbedrijf Crucell. Van 2002 tot 2007 is hij er vicepresident. Daarna wordt hij chief executive officer van Bioceros in Utrecht, een bedrijf met dertien werknemers. Ook werkt hij een dag per week als chief technology officer bij Profibrix in Leiden. Hij heeft tientallen wetenschappelijke artikelen en diverse patenten op zijn naam staan. Bout is gehuwd en vader van drie dochters.