Os mag graantje meepikken van de akker
Zeven dagen bedenktijd markeren doorgaans de overgang van gemeentelid naar kerkenraadslid. Ze kunnen een verstilde week vormen, een tijd van inkeer. Of een ploetertocht door de woestijn. „God was erbij, maar ik moest wel door het zand lopen.”
In de hersteld hervormde gemeente in Genemuiden bedankte in de afgelopen jaren vrijwel niemand voor zijn verkiezing tot ambtsdrager. Zes mannen aanvaardden het ambt, één persoon niet.De kerkenraad was verschillende keren blij verrast en verwonderd, geven scriba C. Heutink en diaken J. Kolk aan. Of eigenlijk waren de broeders er eerst „een poosje stil van.” In de gemeente dienen de gemeenteleden namen in van potentiële ouderlingen en diakenen, waarna de kerkenraad dubbeltallen opstelt en een stemmingsvergadering belegt. Het laatste woord is aan de gemeente.
In de eerste fase van de verkiezing komen er gewoonlijk tussen de twintig en de dertig namen binnen. De voorkeur van de gemeente speelt mee bij het dubben over de dubbeltallen, geeft Heutink aan. De kerkenraad maakt de finale keuze.
Deze werkwijze heeft de instemming van de scriba. Er kunnen gegronde redenen zijn om iemand niet voor te dragen. „Redenen waar de gemeente geen weet van heeft, zoals bijvoorbeeld een psychische ziekte.”
De vraag of er bekwame mensen te vinden zijn speelt niet, wanneer in Genemuiden de uitbreiding van de kerkenraad aan de orde is. „Het doet er niet toe of wij onszelf of anderen bekwaam vinden. Dat is aan God. Als Hij roept, mogen we geloven dat Hij bekwaam maakt.”
Tegelijk beseffen Heutink en Kolk dat de Bijbel mensen aanspoort om hun verantwoordelijkheid te nemen. „Ook in de weg van de ambtelijk roeping”, benadrukt Kolk. „De ambtsdrager is, zoals het formulier zegt, door de gemeente, mitsdien door God geroepen.”
Aanvechting
Het opstellen van de dubbeltallen gebeurt dan ook niet klakkeloos. Heutink: „Je kijkt of de mensen in de praktijk van hun leven laten zien dat ze betrokken zijn bij de kerk en persoonlijk met geestelijke zaken bezig zijn.”
Het is daarom van belang, vindt hij, om te bidden om wijsheid. „Wanneer we de verkiezing in Zijn handen leggen, zal er iets uitkomen naar Zijn wil.”
De week bedenktijd noemen beide ambtsdragers een worsteling. Een week van „aanvechting”, zegt Heutink. „Ben ik wel geschikt?” Kolk spreekt over een tocht door de woestijn, onder een „hemel die van koper lijkt.” Tegelijk geldt: „God was erbij.” Beiden ervoeren dat God spreekt door Zijn Woord.
„Je zoekt in de Bijbel naar een bevestiging van de roep die is uitgegaan”, herinnert de diaken zich. „Je vraagt om een antwoord. Vanuit het Woord kwam duidelijk naar me toe dat ik de roeping mocht aanvaarden. Dat is geen sprong in het diepe geweest.”
Heutink: „Wanneer je beseft dat je het niet zelf hoeft te doen, valt er een pak van je af. Als Hij roept, zal Hij ook geven wat nodig is om het ambt te kunnen uitoefenen.” Dit bemoedigt de ouderling op moeilijke momenten, zoals tijdens huisbezoeken. „Wie ben ik, denk ik dan, om de rechte woorden te spreken? Natuurlijk, ook voor vergaderingen is de zegen van de Heere nodig. Maar persoonlijk zie ik daar minder tegen op dan tegen een huisbezoek. Het gaat daarbij om zielen die onder je hoede zijn gesteld. Dan voel je wel dat je geen mens kunt bekeren.”
Papa
Diaken Kolk heeft zes kinderen. Een valkuil voor kerkenraadsleden is volgens hem dat het ambt het gezin in het gedrang brengt. „Ambtsdrager zijn is een goddelijke roeping, maar de eerste opdracht is om hogepriester te zijn in het gezin. Geestelijk gezien horen die twee dingen bij elkaar.”
Dat ze in de praktijk soms „botsen” ervaart Kolk als hij na het avondeten, tijdens het spitsuur in het gezin, zijn jas aantrekt. „„Gaat papa weer naar de kerk?” vragen mijn kinderen dan. Daar bedoelen ze verder niets mee. Toch doet hun vraag wel eens pijn.”
Het ambt brengt ook vreugde. Het is, zegt Heutink, „een stok achter de deur om met geestelijke dingen bezig te zijn. Voordat je op huisbezoek gaat, moet je zelf je huiswerk doen. De predikant die mij in de beslissingsperiode opzocht, citeerde tijdens dat bezoek een tekst uit de eerste brief van Paulus aan Korinthe: „Gij zult een dorsende os niet muilbanden.” Die os mag een graantje meepikken van wat er op de akker staat.”
Dit is het vijfde deel in een serie over vacatures in kerkenraden. Vrijdag deel 6.