Overlevenden Sobibor op een aantal handen te tellen
De nazimoordmachine was genadeloos. De overlevenden van vernietigingskamp Sobibor zijn slechts op een aantal handen te tellen. Een van hen is dr. Jules Schelvis, medeaanklager in het proces tegen Ivan Demjanjuk, dat volgende week in München begint. „Mijn emoties heb ik inmiddels redelijk onder controle.”
Het is een gewone bovenwoning. Vier trappen omhoog –de lift mag ook–, vervolgens de eerste deur aan de linkerhand. Schelvis doet zelf open. De inwoner van Amstelveen is 88 jaar. Je zou het hem niet geven. Hij draagt een donkerblauwe spijkerbroek. Op z’n sokken gaat hij voor naar de woonkamer.Jules Schelvis is een van de achttien Nederlanders die het vernietigingskamp Sobibor hebben overleefd. 34.313 Joden uit Nederland werden er vermoord. Hij wijst omhoog. „Sommigen zeggen inderdaad dat het een zegen van boven is. Dat de voorzienigheid het zo heeft bepaald. Zelf geloof ik daar niet in. Het moest zo zijn, ik heb, om het op z’n Joods te zeggen, mazzel gehad.”
Gitaar
Schelvis is geboren in Amsterdam op 7 januari 1921. Z’n vader was er diamantslijper. Zelf ging de jonge Amsterdammer aan de slag in de drukkerijwereld. Totdat de oorlog kwam; totdat de Jodenverordeningen kwamen: Jules verloor zijn baan.
In de oorlog, het was december 1941, trouwde hij met een Joods meisje. Zij kwam oorspronkelijk uit Polen. „Ik was 21, Rachel 18. We waren liberale Joden, maar trouwden toch in de synagoge omdat we wilden intrekken bij mijn zeer religieuze grootouders.”
Dat het huwelijk binnen twee jaar ten einde kwam, had het pasgetrouwde stel toen niet vermoed. „Er kwamen wel steeds meer verordeningen tegen Joden, maar over het bestaan van gaskamers hadden we nog niets vernomen.”
Op 26 mei 1943 worden Jules en zijn vrouw Rachel, haar ouders en andere familieleden tijdens een razzia opgepakt. In Kamp Westerbork, waar zij enkele dagen verbleven, werd het echtpaar Schelvis samen met de familie na enkele dagen op transport gezet richting het oosten, in veewagens.
„Wij zaten met 62 mensen, en een kinderwagen, in de laatste treinwagon. Totaal telde de trein vijftig wagons. We kregen een ton met water en een ton om onze behoefte in te doen.”
De reis was een verschrikking, herinnert Schelvis zich. „We wisten niet waar we heen gingen. We konden niet languit liggen, al spoedig rook de hele wagon naar menselijke uitwerpselen. Om beurten zogen we onze longen vol met verse lucht bij het kleine getraliede venster.”
Op vrijdagmorgen 4 juni stopte de trein. Het eindstation was Sobibor, een Pools plaatsje in de buurt van de grens met de Sovjet-Unie. De ‘passagiers’ waren blij. Eindelijk konden de benen worden gestrekt. De ruwe ontvangst veranderde weinig aan het verwachtingspatroon van de meesten: ze zouden gaan werken in een kamp.
Schelvis: „Op het rangeerterrein bij Sobibor werden steeds tien wagons afgekoppeld en leeggehaald. Naar ik later begreep omdat de gaskamers niet meer mensen tegelijk aan konden. Wij waren een van de eersten die arriveerden. Dat is mijn redding geweest.
Via het Vorlager (zie graphic, AG) kwamen we in een barak met grote openslaande deuren. Daar moesten we al onze eigendommen inleveren. Ik liet er mijn handgemaakte rugtas, deken en gitaar achter. Ik hield van gitaarspelen.
Even verder werden mannen en vrouwen gescheiden. Ik heb geen afscheid kunnen nemen van Rachel, achterom kijken mocht niet. We liepen langs een SS’er die af en toe een man selecteerde, onder wie mijn zwager. Ik behoorde niet tot de, naar ik later ondervond, gelukkigen.”
Na een tijdje kwam de SS’er in de buurt van Schelvis. Hij stak zijn hand omhoog en vroeg of hij naar zijn zwager mocht. „Waarom? Ik denk dat het intuïtie was. Ik kreeg toestemming. Toen ik bij de mannen aankwam hoorde ik een SS’er zeggen: „Nog een? Dat is dan nummer 81. Eigenlijk een te veel.”
Op het moment dat de overigen zich moesten ontkleden, stuurden ze ons terug naar twee treinwagons. We zijn misschien drie uur in Sobibor geweest. Mijn vrouw, schoonouders, zwagers en anderen heb ik nooit meer teruggezien.”
In de tijd die volgde zat Schelvis gevangen in verschillende werk- en concentratiekampen. Op 8 april wordt het Erholungslager Vaihingen, waar hij zich dan bevindt, door Franse troepen bevrijd. Jules lag met vlektyfus op de brits.
Emoties
Schelvis zweeg dertig jaar lang over zijn kampervaringen. Pas in de jaren tachtig, nadat hij met andere Sobiboroverlevenden in contact was gekomen, deelde hij zijn verhaal en ging hij zich bezig houden met de geschiedenis van het vernietigingskamp Sobibor.
Inmiddels wordt hij, mede dankzij zijn vele publicaties, gezien als dé Sobiborexpert. Vorig jaar ontving hij een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam.
In de jaren tachtig was hij medeaanklager in het proces tegen de SS’er Frenzel, die in de oorlog werkzaam was in Sobibor. Morgen vertrekt hij naar München om als medeaanklager op te treden tegen Ivan Demjanjuk.
Waarom treedt u op als medeaanklager?
„Omdat ik zelf in Sobibor ben geweest en een belangrijk deel van mijn familie daar ben verloren. Ik voel het als mijn plicht hen te vertegenwoordigen. Zo hoop ik dat de aarde het bloed van hen niet bedekt. (Job. 16:18, AG)”
Vindt u het niet moeilijk om Demjanjuk onder ogen te komen?
„Nee, ik heb mijn emoties redelijk onder controle. Ik denk dat Demjanjuk het moeilijker zal vinden dan wij.”
Weet u zeker dat Demjanjuk medeplichtig is aan de wandaden die in Sobibor zijn gepleegd?
„De verzamelde informatie maakt dat aannemelijk. Het is uiteindelijk aan de rechters om te bepalen of hij daadwerkelijk schuldig is.”
Mocht Demjanjuk betrokken zijn bij de genocide, zou de doodstraf dan op z’n plek zijn?
„Ik ben humanist en daarom ook tegen de doodstraf. Dit principe laat ik niet afhangen van wat iemand gedaan heeft. Mochten de rechters oordelen dat Demjanjuk schuldig is, wat ik vermoed, dan hoeft hij van mij ook niet de gevangenis in. Dat wil ik een oude, ziekelijke man niet aandoen.”
Meer dan zestig jaar wist ex-nazi John Demjanjuk (89) op vrije voeten te blijven. Maandag begint in Duitsland opnieuw een strafzaak tegen hem, waardoor hij mogelijk alsnog in de cel belandt. Demjanjuk zou als bewaker van Sobibor medeplichtig zijn aan de moord op zeker 29.000 Joden.
Demjanjuk wordt in 1920 als Ivan geboren in Oekraïne. Vanaf 1940 dient hij in het Rode Leger. Twee jaar later wordt hij krijgsgevangen gemaakt door Duitse troepen. Wat hij daarna doet, tot het einde van de oorlog, is de kern van de rechtszaak die maandag begint. Zelf zegt Demjanjuk dat hij twee jaar doorbracht in krijgsgevangenschap en in 1944 onder dwang diende in het Duitse leger.
Eind jaren zeventig zien ooggetuigen in Demjanjuk de beruchte Ivan de Verschrikkelijke, bewaker van de vernietigingskampen Treblinka en Sobibor. In de jaren tachtig wordt hij in Israël eerst ter dood veroordeeld, maar in 1993 alsnog vrijgesproken.
In 1999 wordt Demjanjuk opnieuw aangeklaagd. Hij zou weliswaar niet Ivan de Verschrikkelijke zijn geweest, maar wel degelijk bewaker in Sobibor en Majdanek. Maandag begint de rechtzaak waarin de rechters na zestig jaar onzekerheid duidelijkheid moeten scheppen.
Het vernietigingskamp Sobibor bevond zich in een dunbevolkt Pools moerasgebied, op korte afstand van de grens met de Sovjet-Unie. Sobibor behoorde met Belzec, Treblinka en Majdanek tot de vier vernietigingskampen die de SS in het kader van de zogenaamde ”Aktion Reinhardt” voor de uitvoering van de ”Endlösung der Judenfrage” heeft gebouwd.
Achter de vriendelijke façade van Sobibor draaide een pijnlijk effectieve nazidoodsmachine op volle toeren. In een afgeschermd gedeelte van het kamp werden dagelijks honderden mensen vergast. Totaal verloren er ongeveer 170.000 Joden het leven.
Een opstand van ”Arbeitsjuden” in het najaar van 1943 leidde tot de sluiting van het vernietigingskamp Sobibor. Het gebied kwam, nadat de bewijzen van genocide grondig waren uitgewist, in handen van de plaatselijke boswachterij.