„Leraarsambt niet versmallen tot beroep”
„Er wordt gevraagd: een Hoofd-Onderwijzer, die lust heeft de Kinderen in de vreeze des Heeren te onderwijzen.” Dat was de eerste vereiste voor de bovenmeester die de kerkenraad van de afgescheiden gemeente in het Overijsselse Dedemsvaart in 1859 zocht.
Hoe verhoudt zich dat tot de personeelsadvertenties anno 2009? Schoolbegeleider drs. L. D. van Klinken stelde die vraag vrijdagmorgen in Opheusden tijdens de tweejaarlijkse onderwijsdag van het Ds. G. H. Kerstenonderwijscentrum (KOC). „Aan uw ambt als onderwijzer en onderwijzeres zit een dimensie die vergelijkbaar is met die van de wachter uit Ezechiël 33.” Dat betekent: waarschuwen. „Maar als gij den goddeloze van zijn weg afmaant, dat hij zich van dien bekere, en hij zich van zijn weg niet bekeert, zo zal hij in zijn ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw ziel bevrijd.”Die ambtsgedachte leefde in de negentiende eeuw volop in het protestants-christelijk onderwijs, stelde Van Klinken vast tijdens het onderzoek naar deze periode waarop hij op 9 december promoveert. De onderwijzer oefent geen vak uit, maar is „een uitdeler van zielenvoedsel, hij is werkzaam in de wijngaard des Heeren. Zijn werk staat in het teken van de eeuwigheid.”
Aan het eind van de negentiende eeuw verzwakte deze ambtsopvatting en kwam de beroepsmatige kant meer in beeld, niet alleen in het onderwijs, maar ook aan de predikantsopleiding van de Gereformeerde Kerken. De nadruk die dr. A. Kuyper legde op de grootse opdracht van een christen in deze wereld was daarvan volgens Van Klinken een belangrijke oorzaak.
Aan ledeboerianen, Kruisgemeenten en andere orthodoxe groepen ging deze ontwikkeling volgens hem voorbij. Tegenwoordig is echter ook in het reformatorisch onderwijs volgens de schoolbegeleider het accent meer op de maatschappelijke toerusting komen te liggen. „Dat is een gevolg van het feit dat het denken van Kuyper en naderhand van Van Ruler, die het als hun opdracht zagen om de tekenen van het Koninkrijk Gods op te richten in het hier en nu, in de gereformeerde gezindte is binnengesijpeld. Bovendien heeft het sterk verbondsmatig denken de noodzaak dat er een goddelijk wonder aan de leerlingen moet gebeuren, getemperd. Ondanks deze verschuivingen is toch binnen de gereformeerde gezindte nog enig besef van de ambtsgedachte levend gebleven.”
Opbrengstgericht
Van Klinken noemde ook het verminderde eeuwigheidsbesef. „Onze godsdienst dreigt een aparte provincie van ons leven te worden –of is dat al–, die niets te maken heeft met de dagelijkse realiteit.”
Ook de druk van de onderwijsinspectie, die de scholen dwingt tot presteren, werkt volgens de schoolbegeleider van het KOC nadelig. „We hebben ons onderwijs zo vertechnologiseerd dat we in de waan leven dat we met testen en toetsen alles onder controle hebben. We lijken ons niet aan dit opbrengstgericht werken te kunnen onttrekken. Een zorgelijke ontwikkeling, want daardoor is het gevaar zo groot dat ons werk versmalt tot een zakelijk beroepsmatig bezig zijn.”
De school is geen kerk of catechisatielokaal, en de verstandelijke vorming van leerlingen is belangrijk. „Het gaat mij echter om het perspectief, om de juiste verhoudingen”, zei Van Klinken. „We dienen te werken aan de verstandelijke ontwikkeling van onze kinderen in het licht van de eeuwigheid. Dat dient nog steeds de identiteit van onze scholen te bepalen.”