„Het bijzonder onderwijs is springlevend”
Nederland ontzuilt en seculariseert, maar het aantal ouders dat hun kinderen naar het bijzonder onderwijs stuurt, blijft even groot. De conclusie dat de identiteit van het christelijk onderwijs dús meestal weinig meer voorstelt -argument tijdens recente aanvallen op de vrijheid van onderwijs- blijkt echter voorbarig. De identiteit is in de praktijk vaak toch meer dan een naam op de schoolgevel.
Die conclusie trekken dr. A. B. Dijkstra, socioloog van de Rijksuniversiteit in Groningen, en prof. dr. S. Miedema van de vakgroep pedagogiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam in hun onderzoek ”Bijzonder gemotiveerd - Een onderzoek naar de ideale school volgens dragers en vragers van confessioneel basisonderwijs”. Dat onderzoek is gisteren tijdens een conferentie van de Hendrik Pierson Leerstoel gepresenteerd.
In 1920 behoorde nog 92 procent van de Nederlanders tot een kerk. In 1999 was dat percentage gedaald tot 37 procent. Nog altijd gaat echter tweederde van het aantal kinderen naar een bijzondere (doorgaans christelijke) school en dat aandeel is al heel lang stabiel. „Bij zo’n paradox is het begrijpelijk dat er vragen gesteld gaan worden bij de identiteit en dus het bestaansrecht van de bijzondere scholen”, zei Dijkstra vrijdag. Als het levensbeschouwelijk karakter van deze scholen weinig meer voorstelt en ze ondertussen wel de integratie van minderheden belemmeren, wordt het bestaansrecht van het bijzonder onderwijs nog discutabeler. Het leidde volgens het laatste Schooljournaal van de Onderwijsbond CNV tot een „aan hysterie grenzende discussie over het islamitisch onderwijs, het toelaten van de inspectie in de godsdienstlessen, de pleidooien om bijzondere scholen te verplichten álle leerlingen toe te laten en uitspraken dat artikel 23 van de Grondwet aan revisie toe is.”
Dijkstra en Miedema vroegen zich af wat de ideale school is volgens de dragers (besturen en leraren) en vragers (ouders) van christelijk onderwijs. In het protestants-christelijk onderwijs blijken alle betrokkenen te hechten aan het overdragen van bijbelkennis en christelijke waarden, terwijl kinderen volgens hen moeten leren andere godsdiensten en culturen te respecteren. Leerkrachten en ouders onderschrijven de identiteit van de school, in dit ideaalbeeld. De waardering voor de christelijke aspecten ligt bij ouders overigens wel iets lager dan bij bestuurders, schoolleiders en leraren.
Uit het onderzoek naar de motieven voor schoolkeuze van ouders blijkt dat op protestants-christelijke scholen de aansluiting van de godsdienst in gezin en school het belangrijkst is. Op de rooms-katholieke scholen zijn vooral bereikbaarheid, sfeer en reputatie van de school van belang, terwijl de godsdienstige kleur van de school voor slechts 7 procent van de ouders doorslaggevend is. De rooms-katholieke ouders hechten echter wel -zij het minder dan de protestantse- aan de overdracht van christelijke waarden en kennis.
Conclusie van de onderzoekers: „De behoefte aan een religieuze dimensie in het onderwijs is springlevend en alle betrokkenen bij de scholen willen zich daar ook voor inzetten.” Helemaal verbaasd is Miedema nu ook weer niet over dit resultaat: „Het zindert en knispert in de samenleving van religieuze zinvragen. Dat houdt echter niet in dat de ouders kerkelijk zijn. De godsdienst is meer geïndividualiseerd.”
Dat ook niet-kerkelijke ouders aan godsdienstige vorming hechten, is volgens Miedema niet hypocriet. „Veel ouders zijn zinzoekend. Ze voelen een enorme verlegenheid en maken daarom gebruik van de kennis van de leraren. Ook kerkelijke instituten zouden daaraan kunnen bijdragen, zonder zich te richten op zieltjeswinnerij.”
Volgens de onderzoekers vormen de toenemende secularisatie van Nederland en gelijkblijvende behoefte aan verzuild onderwijs dan ook helemaal geen paradox. „Met ons onderzoek is de bestaansgrond van het bijzonder onderwijs wetenschappelijk onderbouwd. Wie die bestaansgrond ontkent, moet ook met wetenschappelijke gegevens komen. Zomaar iets roepen, schept alleen maar verwarring.”
Overigens veronderstelt prof. dr. W. Veugelers van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht dat de keuze voor het bijzonder onderwijs ook gemaakt wordt omdat mensen die de kerk verlaten hebben nog een paar lijntjes naar hun verleden vasthouden. Hij signaleert dat vooral in het voortgezet onderwijs de identiteit vaak nauwelijks doorwerkt in de onderwijspraktijk. Volgens Veugelers is er meer onderzoek nodig naar het effect van de identiteit op de waardenontwikkeling van leerlingen.
Van de ouders die voor protestants-christelijke scholen kiezen, blijkt tweederde kerkelijk betrokken te zijn en meer dan 90 procent het geloof belangrijk te vinden. „Die percentages lijken me erg hoog”, zei D. den Bakker, directeur van drie pc-scholen in Bergschenhoek, vrijdag. Volgens hem kiezen veel ouders voor pc-scholen omdat ze het doorgeven van de inhoud van de Bijbel belangrijk vinden, terwijl op die scholen juist steeds minder bijbelverhalen verteld worden. De school speelt blijkbaar niet altijd in op de behoeften die er leven. Ouders hechten ook aan de overdracht van christelijke waarden en normen, maar Den Bakker vraagt zich af of de christelijke scholen wel duidelijk weten welke waarden ze willen overdragen.
De rooms-katholieke scholen komen er niet zo best af, erkent bisschop E. de Jong. Hoewel slechts 18 van de 2109 scholen bereid waren mee te werken, acht hij het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt betrouwbaar. Het Vaticaan stelde in 1998 dat de scholen een plaats voor evangelisering en godsdienstige opvoeding moeten zijn. De Jong betreurt het dat de rooms-katholieke identiteit zo weinig in het onderwijs blijkt door te werken. Anderzijds is dat ook niet altijd aanwijsbaar, „want katholiek zijn is toch meer een levensgevoel.” De Jong bepleit grotere aandacht voor de opleiding van rooms-katholieke leerkrachten. „Leerlingen van katholieke pabo’s weten bijna niets.”
Miedema vindt het opvallend dat binnen alle richtingen -hoewel in het reformatorisch onderwijs duidelijk minder- grote steun voor de multireligieuze school bestaat. Zowel ouders als bestuurders en leraren willen dat verbinden met een duidelijke godsdienstige identiteit van hun school. In die koppeling zit een onoplosbare spanning, concluderen de onderzoekers.
Het is inderdaad een onmogelijk combinatie, stelt drs. B. Kalkman, directielid van hogeschool De Driestar in Gouda. Hij wijst op het belang van het vertalen van de christelijke dimensie naar de onderwijspraktijk. „Ik doe een dringend beroep op het christelijk onderwijs niet de weg van nivellering in te slaan. Volgzaam trends volgen is niet de weg. Wie overtuigd is van de waarde van het christelijk geloof, zal die boodschap ook willen uitdragen. Laten we de christelijke pedagogiek nieuw leven inblazen en ons richten op de doorwerking van de identiteit. Dit onderzoek laat zien dat daar behoefte aan is.”