Snel hervormen is lastig, zelfs in een crisis
Opkomende economieën als India, China en Brazilië hebben dankzij de crisis stormenderhand een bevoorrechte plaats verworven aan de internationale economische onderhandelingstafels. Maar de hervorming van cruciale instellingen als de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) draait uit op een veel hardere strijd.
In minder dan een jaar tijd –van de top in Washington na het uitbreken van de financiële crisis in november vorig jaar tot de bijeenkomst van Pittsburgh op 24 en 25 september van dit jaar– heeft de G20 de G8 afgelost als belangrijkste overlegforum voor internationale economische thema’s. De opwaardering van de G20 betekent symbolisch een grote stap vooruit voor China, India, Brazilië en de andere ontwikkelingslanden in de groep.In de instellingen die de wereldeconomie concreet mede vormgeven, gaat de opmars van de nieuwe wereldspelers heel wat trager. Dat is het duidelijkst in het IMF, waar alle ontwikkelingslanden samen over slechts 44 procent van de stemmen beschikken. De leden van de G20 besloten in Pittsburgh het stemmenaandeel van de opkomende economieën in het IMF met ten minste 5 procentpunt op trekken, terwijl de overige ontwikkelingslanden niet achteruit zouden gaan. Dat was wel een compromis, want de ontwikkelingslanden hadden een verhoging met 7 procentpunt gevraagd.
Maar zelfs die verhoging is nog geen uitgemaakte zaak. De definitieve herziening van de stemmenverdeling moet pas rond zijn in januari 2011. Een adviseur van de Braziliaanse president Da Silva wond zich in Pittsburgh op over het Europese „verzet” tegen de herverdeling van de stemmenquota. Europa heeft nog altijd 40 procent van de stemmen in de raad van bestuur van het IMF, terwijl het intussen nog maar een kwart van de wereldeconomie vertegenwoordigt. Maar geen Europees land wil stemmen inleveren, en zeker geen zetel in de directieraad.
Dat het spel zo hard wordt gespeeld binnen het IMF heeft veel te maken met de crisis. Tot begin 2008 leek het IMF op een zijspoor te zijn beland. Steeds meer opkomende economieën besloten geen beroep meer te doen op de instelling – uit wantrouwen tegenover het in de rijke landen bedisselde kredietbeleid, en omdat ze er zelf in slaagden grote valutareserves aan te leggen. Maar de financiële crisis heeft duidelijk gemaakt dat er toch een internationale instantie nodig is die als laatste financiële reddingsboei kan fungeren en die de internationale gemeenschap en individuele landen macro-economisch advies kan geven.
Het IMF ligt al lang onder vuur vanuit het zuiden. De instelling leent geld aan landen met financiële problemen, maar legt wel voorwaarden op. Die voorschriften van het IMF dienen te zeer de belangen van de rijke landen, vinden veel ontwikkelingslanden. Dat bleek volgens hen onder meer tijdens de Aziatische crisis van 1997. In de huidige crisis zien ze een bevestiging van hun kritiek aan het adres van het IMF en de landen die er de scepter zwaaiden. De Indiase premier Manmohan Singh stelde het IMF in september mede verantwoordelijk voor de internationale recessie, onder meer omdat de instelling het doen en laten van de rijke lidstaten te weinig gecontroleerd had.
Maar intussen heeft de G20 het IMF wel al een grotere rol gegeven in het bewaken van de internationale economie. De G20 heeft zich er ook toe verplicht het IMF zeker 500 miljard dollar (ruim 240 miljard euro) extra ter beschikking te stellen, een bedrag dat in 2010 zelfs kan aanzwellen tot 1000 miljard.
De onenigheid over de hervorming van het IMF maakt dat ook veranderingen in andere internationale instellingen niet sneller kunnen gaan. Naast het IMF kreeg ook de Wereldbank bij de G20-top van april in Londen extra middelen om de strijd tegen de crisis aan te gaan. De Wereldbank helpt arme landen aan leningen om grote infrastructuurprojecten en sociale programma’s te realiseren. De toezichthouders van de Wereldbank verklaarden zich de afgelopen week bereid het stemmenaandeel van de ontwikkelingslanden binnen de bestuursorganen van de bank met 3 procentpunt te doen aangroeien, tot 47 procent. Hoe dat precies moet worden geregeld, zal ook pas ten vroegste tegen de lente van volgend jaar duidelijk zijn .
Veel moeilijker is nog het internationale financiële systeem meer of beter te regelen. Zolang de legitimiteit van het IMF in de ogen van veel ontwikkelingslanden problematisch blijft, kan de instelling niet de rol spelen die eigenlijk voor haar is weggelegd. Andere ideeën botsen altijd wel weer op de tegenstand van machtige landen. Europese voorstellen om een internationale superwaakhond voor de financiële sector op te richten die individuele landen zijn wil zou kunnen opleggen, maken geen kans omdat de VS, Groot-Brittannië maar ook China niet geneigd zijn hun soevereiniteit op dat vlak te laten inperken. Frankrijk en Duitsland vinden geen meerderheid voor hun idee om een belasting op internationale financiële transacties te heffen.
De landen van de G20 werden het in Pittsburgh eens dat er een „nieuwe multilaterale wereldorde” en een „duurzaam en evenwichtig economisch groeimodel” moeten komen, maar dat is zo vaag dat iedereen er nog iets anders onder kan verstaan. Zelfs de concretisering van de bonus- en kapitaalnormen voor grote banken waar iedereen het over eens lijkt, belooft moeilijk te worden.