Oecumene in Indonesië onder druk
Indonesische kerkleiders vinden jaarlijkse herdenkingen belangrijk. Ook buiten de eigen regio. Als er tenminste geld is om er een paar dagen tussenuit te gaan. Deze maand is de Theologische Hogeschool te Jakarta (STTJ) aan de beurt. Hij viert zijn 75-jarig bestaan. Dan volgt begin volgend jaar de Gemeenschap van Kerken in Indonesië (PGI) die dan zestig jaar bestaat.
De STTJ en de PGI zijn ontstaan uit de Indonesische protestantse oecumene. Al in 1928 werd in Bandung tijdens de conferentie van de Nederlandsch-Indischen Zendingsbond gesproken over een Nederlandsch-Indischen Zendingsraad.Nationaal was er weinig onderling contact tussen kerken en zendingsorganisaties. Internationaal voelde men zich geïsoleerd. In Brits-India, China en in de wereldzending algemeen was een reservoir van kennis en ervaring. Daar wilden theologen in Nederlands-Indië meer van profiteren. Omgekeerd was er in de Angelsaksische wereld alom verbazing over de complexiteit van kerk en zending in het rijk van Insulinde, vooral op het „Mohammedaansche Java.”
Kerkleiders met een brede visie zoals dr. J. Leimena, dr. R. Tumbelaka, dr. N. A. C. Slotemaker de Bruïne (voorzitter Indische Kerk), en mr. S. C. graaf van Randwijck (zendingsconsul Batavia) volgden voor de oorlog belangstellend de conferenties van de International Missionary Council te Jeruzalem (1928) en Tambaram/Madras (1939). Ook wilde men één Indische afvaardiging te sturen naar internationale bijeenkomsten van de World Council of Churches.
Pas na het einde van de Tweede Wereldoorlog was de drang tot samenwerking in Indië sterk genoeg, ook bij de gereformeerden. De enorme verwoestingen en het verlies van tienduizenden mensenlevens gaven aanleiding tot bezinning op de oecumene.
Eén Raad van Kerken
Direct na de oorlog werden drie raden van regionale kerken opgericht. Dat was onwenselijk. Nieuwe internationale conferenties maakten één Raad van Kerken noodzakelijk. Van 6 tot 13 november 1949 werd de conferentie ter voorbereiding van de Raad van Kerken in Indonesië gehouden in Batavia. De oprichting vond snel daarna plaats in mei 1950. De naam: Dewan Geredja-geredja di-Indonesia (DGI). Deze Raad voor de Kerken begon met dertig kerken als lid. Hij nam ook diverse taken over van de oude Indische Kerk, die als koloniale staatskerk haar macht had verloren.
S. C. graaf van Randwijck was tevens curator van de Hogere Theologische School (HThS), die op 9 augustus 1934 werd geopend te Buitenzorg (Bogor). Prof. dr. H. Kraemer staat bekend als belangrijke stimulator. Eenmaal verhuisd naar Batavia-Centrum, wordt de Theologische School gezien als „een poging tot revolutionaire omzetting van het kerkelijke en missionaire leven in Indonesië.” De HThS dient een belangrijke oecumenische betekenis te krijgen: gemeenschappelijk studeren en leven moet de groei en het samengaan van de Indonesische kerken bevorderen.
Volgens rector van de school dr. A. J. Rasker in 1941 ligt in de HThS „de mogelijkheid opgesloten voor een eigen karakter der Indische theologie of zelfs een Indonesische theologie.” Het vormen van een generatie van theologen en het zichtbaar worden van een eigen theologische traditie zou echter tijd vergen, dacht Rasker. Al op 27 september 1954 wordt de instelling een volwaardige Theologische Hogeschool: Sekolah Tinggi Teologi Jakarta (STTJ).
Momenteel werkt het hoofd van de STTJ, de kerkhistoricus dr. J. S. Aritonang, hard aan de accreditatie door de overheid van de diverse studieprogramma’s. Dat is deels gelukt. De ontwikkeling van een Postgraduate School staat nu hoog op de agenda. Dat is belangrijk om zich te onderscheiden van de meestal grotere theologische hogescholen in de regio’s.
Bescheiden omvang
Voor een groot land als Indonesië heeft de STTJ na 75 jaar nog steeds een bescheiden omvang. De STTJ telt momenteel 293 studenten, van wie er 18 promotieonderzoek doen. Het team van negentien docenten maakt lange werkweken en tijd voor wetenschapsbeoefening is er nauwelijks. De financiering, deels door de regionale kerken, hapert regelmatig.
Niettemin heeft de STTJ in theologisch en liturgisch opzicht wel degelijk grote betekenis gehad. Volgens de algemeen voorzitter van de PGI, dr. A. A. Yewangoe, zijn Raskers woorden academisch gezien realiteit geworden. Er is op de STTJ al veel geschreven over de zogeheten ”kontekstualisasi” van de theologie. Deze denkwijze brengt de kerk dichter bij de verschillende culturen, etnische groepen en samenlevingen in Indonesië. Hij houdt in de vieringen rekening met lokale leefstijl en gebruiken. „Via de weg van kontekstualisasi hebben wij meer afstand kunnen nemen van de traditionele westerse theologie.”
Er doemen echter nieuwe problemen op voor de Indonesische Kerk. Yewangoe: „Wij zijn bang voor de groei van de charismatische beweging. Moslims zien die als westers en Amerikaans. Aan de andere kant heb je de toename van wat ik noem de arabisering van de Indonesische islam. Zowel de amerikanisering van het christendom als de arabisering van de islam is levensgevaarlijk. Je krijgt dan grotere religieuze tegenstellingen.”
Volgens Yewangoe hebben de protestantse kerken geprobeerd het christendom dichter bij de lokale samenleving te brengen. „Wij willen bovenal openstaan voor andere mensen en niet zozeer een kerk zijn om alleen zelf van te genieten, zoals de charismatische kerken.”
In november houdt de PGI weer een algemene synode. De Gemeenschap van Kerken krijgt er dan, boven op de 82 huidige kerken, 6 of 7 nieuwe kerken bij. Het aantal christenen blijft ongeveer gelijk. Yewangoe: „We raken dus meer versplinterd. De grote uitdaging is de eenheid te bewaren.”
Dit is de laatste aflevering in een vierdelige serie over christenen in Indonesië.