„Jan–Kees eet koolsla op de slee”
NIJMEGEN (ANP) – ’Jan–Kees eet koolsla op de slee’. Volgens taalkundige Nicoline van der Sijs is er een goede kans dat een Noord–Amerikaan deze zin vrijwel woordelijk kan verstaan, al zal hij aannemen dat Jan–Kees een Yankee is. Van der Sijs heeft de 246 leenwoorden die het Amerikaans heeft geleend van het Nederlands, op een rijtje gezet en beschreven in haar boek Yankees, cookies en dollars, dat deze maand is verschenen.
Volgens Van der Sijs lijken 246 leenwoorden weinig, maar ze wijst erop dat Nederland al elf eeuwen contact heeft met het Verenigd Koninkrijk en dat het Brits desondanks maar vijfhonderd Nederlandse leenwoorden kent. Aangezien Nederland dit jaar precies vierhonderd jaar betrekkingen onderhoudt met Noord–Amerika, is de invloed van onze taal op het Amerikaans dus veel groter geweest.Nederlanders die naar de Verenigde Staten trokken, waren over het algemeen van eenvoudige komaf. Daarom hebben de leenwoorden meestal betrekking op alledaagse zaken, zoals voedingsmiddelen (cookie), huisraad (sleigh) en speelgoed (skate). Het gaat vaak om zaken die de Nederlanders meebrachten naar Amerika. Een zeer bekend voorbeeld daarvan is Sinterklaas, die nog steeds Santa Claus heet aan de andere kant van de oceaan.
In oude documenten is volgens Van der Sijs te zien dat de Amerikanen in eerste instantie ook de Nederlandse woorden voor staatsinrichting gebruikten, zoals ’burgomaster’, ’burgher’ en ’stadt–house’.
Een opmerkelijke weg heeft het woord ’dope’ afgelegd. Dat was een leenwoord om een saus aan te duiden waarin aardappelen konden worden gedoopt (de Nederlandse doop). Het heeft zich in het Amerikaans ontwikkeld tot een aanduiding voor een ’dik mengsel’ (van opium) en werd een algemene aanduiding voor verdovende middelen. Het is nu officieel terug in het Nederlands als gangbaar woord voor drugs.