Eindelijk aandacht voor ”vergeten Australiërs”
„Wij erkennen dat de mishandeling en verwaarlozing van veel kinderen in tehuizen onaanvaardbaar was.” Met deze verklaring kondigde de Australische overheid vorige maand aan nog dit jaar een ”Apology”, een officiële verontschuldiging, uit te brengen. Voor Robert Kroes komt het te laat. Zijn leven is verwoest door wat hem allemaal als kind zonder ouders is aangedaan.
Af en toe stokt het gesprek, moet de band uit, en steekt hij maar weer een sigaret op. Het valt Robert Kroes (44) uit Rotterdam zichtbaar zwaar om over zijn verleden in Australië te praten. Als driejarige en enig kind werd hij door zijn gescheiden moeder vanuit Nederland meegenomen naar Australië. Ze vestigden zich in de stad Melbourne. Zijn moeder werd psychisch ziek, en dat leidde ertoe dat Robert als zesjarige bij haar werd weggehaald en in een Children’s Home, kindertehuis, werd geplaatst. Hij kreeg de status ”ward of the state”, dat zo veel betekende dat hij staatseigendom was geworden en dat zou hij tot zijn achttiende blijven. Niet een, maar diverse tehuizen en inrichtingen zag hij vanbinnen en ook gastgezinnen ontfermden zich over hem. Aan sommige bewaart hij goede herinneringen. Maar de afschuw domineert, vooral als hij aan zijn ervaringen in enkele gastverblijven terugdenkt.Zo kwam Robert op zijn vijftiende bij een ongetrouwde man van midden vijftig terecht, van wie hij al gauw ontdekte dat hij pedofiel was. „Ik vond in zijn slaapkamer allerlei smerige seksboekjes, gaf dat aan mijn moeder door, maar er werd van hogerhand niets aan gedaan. De man was best aardig, maar zijn motieven deugden niet.” Robert ervoer dat aan den lijve. „Wanneer ik een douche nam, stond die vent me steevast te begluren.” Robert heeft bijna twee jaar bij de man in huis gewoond. „Ik had verder niemand, dus ik moest accepteren wat me werd opgelegd – al was dat natuurlijk ontzettend fout. Niemand die het voor me opnam.”
Verkracht
Toch veranderde er na die twee jaar wel wat. Robert werd tijdelijk verplaatst naar een detentiecentrum voor criminele jongeren. Kroes zegt er door twee medebewoners van zijn cel te zijn verkracht. „Ook daar deden ze niets toen ik de leiding erover vertelde; er is geen politie bij geweest.” Het enige wat wel gebeurde was dat Kroes op een andere afdeling terechtkwam.
Er volgden nog diverse tehuizen. En in vele was volgens hem sprake van nauw contact tussen hem en de mannelijke leden van de staf. „Pas later besefte ik dat het er allemaal iets te vriendelijk aan toe ging. Als naïeve tiener had ik dat niet door en dacht ik dat zulk intiem gedrag tussen jongens en mannen normaal was.”
Het leidde er zelfs toe dat Kroes dacht homoseksueel geaard te zijn. „Ik kwam op die manier in de homowereld terecht, had daar mijn vrienden. Toen ik achttien was had ik nog nauwelijks contact met meisjes gehad, zo afgesloten leefde ik in die instellingen. Daarna, het was vlak voordat ik naar Nederland kwam, besefte ik dat er iets niet klopte, want ik voelde me wel degelijk tot meisjes aangetrokken.”
Kroes gruwt nu nog van de vele verplaatsingen die hij moest ondergaan. „Dan kwam ik uit school en stond een maatschappelijk werker me al bij het schoolhek op te wachten. Moest ik weer naar een ander gezin of tehuis. Tijd om afscheid te nemen, of mijn spulletjes bijeen te rapen, was er niet.”
Hij en de andere jongens zaten doorgaans op gewone scholen. Ze deden er alles aan om niet als care leavers, kinderen zonder ouders, herkend te worden, want dat betekende gegarandeerd gepest worden.
Nadat hij achttien was geworden, en als volwassene zelfstandig ging wonen, verliet hij Melbourne. Zijn moeder was al eerder verdwenen en had zich elders in Australië gevestigd. Na zijn vader in Nederland te hebben opgespoord, vertrok hij in 1986 naar Nederland. Zijn vader reageerde geschokt toen hij hoorde dat zijn zoon al die jaren in tehuizen had gezeten.
Altijd dader
Kroes woont nu met zijn (Indiase) vrouw en twee kleine kinderen in Rotterdam. Op de vraag hoe zijn verleden nog doorwerkt, zegt hij er psychisch enorm door beschadigd te zijn. Een gewone baan zit er niet in; als huisman zorgt hij daarom voor de kinderen. Kroes zegt vaak depressief te zijn vanwege de dingen die in zijn jeugd zijn gepasseerd. „Mij werd de schuld gegeven dat ik van mijn moeder weg moest. Ik was dader, nooit slachtoffer en dat zit nog altijd tussen de oren.” Het maken van contact met anderen en het vasthouden van relaties valt hem zwaar, en daarom liep ook zijn eerste huwelijk op de klippen. „In feite lijd ik aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis.” Terwijl hij dat zegt toont hij even zijn arm, waarin littekens zelfverwonding verraden.
Tegenover de ”Apology”, de nationale schuldbelijdenis van de Australische regering, staat Kroes sceptisch. „Het is te laat. Er is te veel en al zo lang schade aangericht. Ik hoor mensen over financiële compensatie praten, maar wat moet je met geld als je voor de rest van je leven kapot bent gemaakt?”
Hij heeft met hulp van de Australische belangenorganisatie CLAN zijn dossier opgevraagd: de verslagen over zijn gedrag en functioneren in de verschillende instellingen, gemaakt door de leidinggevenden. „Er staat niet veel bijzonders in”, zegt hij terwijl hij twee dossiers uit een kast haalt. „En ze hebben informatie over het (wan)gedrag van anderen weggelaten.”
Op de vraag wat hij nog graag zou willen weten, zegt Kroes: „Wat mijn moeder nu precies mankeerde en waarom ik bij haar weg moest. Ze had psychische problemen, akkoord, maar ik heb zo’n vermoeden dat als ze een beetje meer hulp had gehad, het niet nodig was geweest mij bij haar weg te halen.”
„Ik wist niet wat een moeder was”
Een historisch moment voor al die duizenden Australiërs die in de vorige eeuw in Children’s Homes zijn misbruikt, mishandeld en verwaarloosd, antwoordt Leonie Sheedy op de vraag wat haar reactie is op het besluit van de Australische regering om eind dit jaar officieel excuses aan te bieden aan de generatie Australiërs die als ”Forgotten Australians” te boek staan.
Daarbij gaat het om kinderen die uit huis werden geplaatst en in tehuizen opgroeiden. Sheedy is voorzitter van het Care Leavers Australian Network (CLAN), een organisatie die sinds 2000 opkomt voor de belangen van deze groep Australiërs.
Sheedy zat zelf dertien jaar in een weeshuis. „Toen ik eruit kwam wist ik niet wat een moeder was. Ik dacht dat dat een ander woord voor een directrice van een tehuis was.” We zijn al die jaren aan ons lot overgelaten, zegt Sheedy. De verwoestende gevolgen van de tehuizen voor de rest van ons leven –mislukte huwelijken, een minderwaardigheidscomplex, sociaal isolement– werden steevast genegeerd.
Overigens zal de Apology van de regering ook twee andere groepen betreffen: de migrantenkinderen die zonder ouders vanuit Engeland en Malta naar Australië werden verscheept, en kinderen die werden weggehaald bij alleenstaande moeders.
Als straf de vloer schrobben met een tandenborstel
Het senaatsrapport ”Forgotten Australians” over mishandeling van kinderen in weeshuizen en tehuizen, dat vijf jaar geleden uitkwam, laat zich lezen als een verzonnen horrorverhaal. Maar van het lijvige rapport staat elk van de meer dan 400 pagina’s geworteld in de bittere werkelijkheid van de jaren 20 tot 80 van de vorige eeuw.
Meer dan 500.000 Australiërs brachten hun jeugd in die periode door in zulke tehuizen. De commissie hoorde ruim 500 mannen en vrouwen over hun ervaringen als ”care leavers” – kinderen buiten het eigen gezin opgevoed.
In een andere studie, ”A terrible way to grow up”, van eind vorig jaar, van de hand van dr. Joanna Penglase –de Australische autoriteit op dit terrein– en waarin ruim 300 voormalige care leavers werden ondervraagd, wordt gesteld dat meer dan de helft van de kinderen (59 procent) rond de zes jaar was toen ze uit huis werden geplaatst.
Er waren uiteenlopende redenen voor uithuisplaatsing. Extreme armoede in het gezin, het wegvallen van beide ouders (weeskinderen), echtscheiding, huiselijk geweld of seksueel misbruik. Volgens Penglase was alcoholverslaving onder vaders die in de Tweede Wereldoorlog hadden gevochten een belangrijke oorzaak van de ellende in gezinnen.
Tot uithuisplaatsing kon door de familie zelf besloten worden, of door de staat. In het laatste geval kregen kinderen de status van ”wards of the state” en kwamen ze volledig onder de verantwoordelijkheid van de overheid. Volgens Penglase kreeg ruim 52 procent van de ”care leavers” de status ”ward of the state”.
Niet alleen de staat, ook tal van kerken en religieuze organisaties runden Children’s Homes, waarvan er volgens Penglase zo’n 500 waren. Het Leger des Heils had ze, de Rooms-Katholieke Kerk –die vooral–, de Anglicaanse Kerk, de presbyterianen, methodisten, baptisten. En zonder onderscheid maakte personeel zich er schuldig aan wangedrag tegenover de kinderen, zo blijkt uit de opgetekende getuigenissen.
Zo moesten kinderen als straf vaak het toilet of hele badkamers schrobben met… een tandenborstel. Of ze werden opgesloten in een kast. Een vrouw vertelde hoe leidinggevend personeel meisjes bij de haren greep, hen met hun hoofd in de wc-pot stopte en de waterspoeling in werking zette. Een ander herinnert zich dat ze (in het Presbyterian Graveville Black Home) moest overgeven tijdens het avondeten, en dat vervolgens haar braaksel door een leidster tot bloedens toe in haar mond werd gepropt.
Praten was vaak slechts op bepaalde momenten van de dag toegestaan, zwijgen was regel. Een man die in een door oud-militairen (!) geleid jongenstehuis zat, vertelt wat er gebeurde met iemand die slapend onder zijn dekens werd gesnapt: die kreeg een emmer water over zich heen en mocht drijfnat verder slapen.
Bedplassen
Bedplassen werd doorgaans zwaar bestraft, met een koude douche in de winter bijvoorbeeld, of door met de natte lakens door de slaapzaal te moeten lopen.
Een vrouw die in de jaren 60 in een rooms-katholiek tehuis zat (Ballarat) dat werd gerund door nonnen, zegt nog altijd nachtmerries te hebben van het moment dat ze door een non werd gedwongen om een haar onbekende dode man die lag opgebaard, te kussen. „Ik ruik nu nog de geur van het lichaam.”
Kinderen werden fysiek en psychisch vaak vernederd en van alles en nog wat beschuldigd. „Ik hoorde niets anders dan dat ik nergens voor deugde, en maar beter nooit geboren had kunnen worden”, zegt een vrouw in het rapport. De opstellers signaleren onder de slachtoffers sterke gevoelens van schuld en schaamte, die ze hun hele leven al met zich meedragen.
Dat er structureel zo veel misging in Children’s Homes en andere instellingen, wijten de rapporteurs aan tal van factoren. Bijvoorbeeld de cultuur van stilte in de tehuizen, die ervoor zorgde dat kinderen niet werden gehoord. Er werd al helemaal niet naar hen geluisterd. Verder lagen de instellingen vaak geïsoleerd en afgelegen van de bewoonde wereld. Kinderen werden per bus van school opgehaald en afgezonderd van ‘normale’ kinderen.
Personeel was veelal niet opgeleid voor het werk, dat als laagwaardig en slechtbetaald bekend stond. Op uit huis geplaatste kinderen werd sowieso door de samenleving neergekeken. En verder was er uiteraard sprake van slecht toezicht door de overheid. Slechts af en toe werd er geïnspecteerd en dat gebeurde doorgaans ook nog eens erg oppervlakkig.