Chaotische taferelen in de nacht
Titel:
”De ramp, een reconstructie”
Auteur: Kees Slager
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2003
ISBN 90 450 0815 7
Pagina’s: 562
Prijs: € 29,95. In 1992 publiceerde VPRO-journalist Kees Slager ”De ramp, een reconstructie”. Voor dit boek deed hij uitvoerig onderzoek in de archieven en sprak hij met ooggetuigen. Hij onthulde niet eerder gepubliceerde feiten over vergeefse waarschuwingen voor de te zwakke zeewering, verwaarloosde dijken en slecht toegeruste hulporganisaties. Met het oog op de vijftigste herdenking van de watersnood verschijnt een nieuwe, herziene uitgave van ”De ramp”, nog altijd een standaardwerk.
In de nieuwe editie van ”De ramp” heeft Slager (1938) nog meer gegevens kunnen verwerken. Gestimuleerd door honderden reacties heeft hij zijn zoektocht voortgezet en nieuw materiaal -en zélfs een nooit geregistreerd slachtoffertje, dat in de rampnacht werd geboren en kort daarna in de golven omkwam- opgedoken uit archieven en uit gesprekken met meer dan 250 ooggetuigen. Zo ontstond een aangrijpend en onthullend verslag van wat er zich in die verschrikkelijke dagen in de winter van 1953 heeft afgespeeld.
Het boek bestaat uit twee delen. In deel 1 wordt het huiveringwekkende verhaal verteld van de gebeurtenissen tussen zaterdagmiddag 31 januari en dinsdagavond 3 februari. Van uur tot uur en van plaats tot plaats in het hele rampgebied volgt de lezer de gebeurtenissen. Terwijl het drama zich via de verhalen van de ooggetuigen ontrolt, worden belangrijke vragen beantwoord. Zoals: waar, hoe laat en door wie werd het eerste alarm geslagen, wat deden de autoriteiten, door wie werden de eerste reddingsacties op touw gezet, op welk tijdstip bereikte de hulp van buitenaf de verdronken dorpen en polders?
In deel 2 worden in veertien thematische hoofdstukken de verschillende aspecten van het menselijk handelen aan de orde gesteld. Zo komt daar het slechte onderhoud van de dijken vóór de ramp, inclusief de vergeefse rol der klokkenluiders, aan de orde. Maar ook de rol van het geloof (nogal eenzijdig en karikaturaal belicht), het koningshuis, het leger en de Koude Oorlog. En dan de verhalen over het rampenfonds, over de vloedgolf van hulpgoederen die het gebied overspoelde. En niet te vergeten: de nooit gestelde schuldvraag en het antwoord daarop.
Menselijk falen
Op basis van al het verzamelde materiaal trekt Kees Slager in het boek de conclusie dat de combinatie van noordwesterstorm en springvloed niet had hoeven te leiden tot een ramp van zo grote omvang. Er is dus sprake geweest van menselijk falen. Slager wijst niet één schuldige aan, maar noemt een reeks van factoren die er samen voor hebben gezorgd dat de stormvloed op een ramp kon uitlopen.
Zo waren de dijken -zeker aan de zuidkant van de eilanden- te laag. „Het is niet toevallig dat bijna alle dijkdoorbraken in de zuidelijke dijken vielen, terwijl die niet op de stormkant lagen”, tekent Slager aan. Behalve te laag waren veel dijken ook verwaarloosd of beschadigd. Bovendien deugde het waarschuwingssysteem niet. „Er wás amper een systeem. Er was alleen een Stormvloedwaarschuwingsdienst, maar op de telegrammen van die dienst diende men geabonneerd te zijn. In het rampgebied hadden slechts twee van de meer dan honderd waterschappen een abonnement. En één burgemeester”, aldus Slager
Verder was een rampenplan met afspraken tussen gemeente- en polderbesturen nergens aanwezig. Slager: „Dat leverde in de chaos van de rampnacht soms ruzie op over de vraag wie er bevoegd was om wát te beslissen.” Daarbij kwam de weinig doortastende houding van veel bestuurders, waardoor volgens Slager in de rampnacht kostbare uren verloren gingen toen minuten telden. „De kwaliteit van zowel burgemeesters als dijkgraven bleek op teveel plaatsen onder de maat.”
Ook de regering reageerde opvallend traag, meent Slager. „In plaats van meteen coördinerend op te treden en acties te ondernemen om inzicht te krijgen over de omvang van de ramp, reisden enkele ministers (onder wie premier Drees) naar de randen van het rampgebied en uiteindelijk werd pas zondagavond laat het kabinet bijeen geroepen. Toen hadden enkele individuele burgers de luchtmacht zover gekregen dat ze verkenningsvluchten boven hun gebied uitvoerden. Maar een totaal overzicht ontbrak en zo kon het gebeuren, dat over het zwaar getroffen eiland Schouwen-Duiveland (waarmee elke verbinding verbroken was) na een etmaal nog steeds niets bekend was.”
Slechte huizen
Het grote aantal slachtoffers is in Slagers optiek ook te wijten aan het feit dat er in het deltagebied zoveel kleine en slechte huizen stonden. „Uit cijfers van de volkstelling van 1947 bleek dat Nederland gemiddeld 10 procent huizen met één of twee kamers had, maar in het rampgebied lag dat rond de 30 procent. Veel arbeidershuisjes hadden halfsteens muren en gingen bij de eerste vloedgolf al onderuit. De voorbeelden van hele straten met weggespoelde arbeidershuisjes zijn overal terug te vinden.”