Uitgebuite vrouwen doen zelden aangifte
Slechts 5 procent van de buitenlandse vrouwen die naar Nederland gelokt zijn om in de seksindustrie te werken, doet uiteindelijk aangifte bij de politie. Het aantal afgeronde opsporingsonderzoeken neemt echter wel toe. Dat blijkt uit een rapport dat A. Korvinus, de nationale rapporteur mensenhandel, dinsdag aan minister Donner (Justitie) heeft aangeboden.
In mei kwam Korvinus met haar eerste rapport. De belangrijkste aanbeveling was toen dat alle strafbare vormen van sociaal–economische uitbuiting met behulp van dwang, misleiding of geweld strafbaar moeten worden gesteld als mensenhandel. De Tweede Kamer moet zich nog over het onderwerp buigen.
In haar tweede rapport zet Korvinus dinsdag een aantal cijfers op een rij. In 2001 ronde de politie 48 onderzoeken af naar vrouwenhandel, 23 meer dan het jaar ervoor. Uiteindelijk moesten in 2001 86 verdachten voor de rechter verschijnen, waarvan de meesten de bak indraaiden.
Bijna de helft van de verdachten kwam uit Nederland. De rest komt vooral uit Centraal– en Oost–Europa en het Afrikaanse land Nigeria. Uit deze gebieden komen ook de meeste slachtoffers, die onder bedreiging van geweld, opsluiting, innemen van paspoorten of het opleggen van fictieve schulden naar Nederland worden gelokt, meestal door mannen.
Eenderde van de politieonderzoeken begon na aangifte door een slachtoffer. Naar schatting doet echter niet meer dan 5 procent van de naar Nederland gesmokkelde prostituees aangifte.
Korvinus definieert mensenhandel als een vorm van moderne slavernij, waarbij sprake is van fundamentele schending van mensenrechten. In Nederland staat mensenhandel gelijk aan uitbuiting in de seksindustrie. Het gaat daarbij om exploitatie van minderjarigen, exploitatie onder dwang of misleiding of het werven van prostituees over de grens.
Volgens Korvinus wordt mensenhandel vaak verward met mensensmokkel. Dat laatste betekent echter hulp aan migranten bij illegale grensoverschrijding.