Laat Bos maar zwijgen over premier
Stelling: de verkiezingscampagne gaat nergens over. Waar of niet waar? Tot op zekere hoogte niet. Er zijn in de campagne wel degelijk momenten aan te wijzen waarop politici inhoudelijk met elkaar in de clinch liggen over onderwerpen die ertoe doen: vreemdelingenbeleid, economisch herstel, veiligheid of waarden en normen.
Maar de stelling is tegelijkertijd wél waar. Ondermeer door het veelvuldig gebruik van de audio-visuele media lijdt de verkiezingscampagne regelmatig aan oppervlakkigheid. Politici scoren op losse punten, flitsende opmerkingen of goede grappen, maar maken niet duidelijk wat hun totaalvisie op de samenleving is. Een veel voorkomende reactie na een tv-debat: „Die Wouter Bos kwam sterk over, zeg. Zo ontspannen, zo onbevangen. Hij was duidelijk de winnaar.” Of: „Zalm zat er maar verkrampt bij. Hij trok te veel met zijn mond en nam weinig initiatief.” Als dat het voornaamste is wat na dergelijke debatten blijft hangen, gaat de campagne inderdaad nergens over.
Ondertussen is het een niet te loochenen feit dat de ’performance’ van de lijsttrekker als nooit tevoren de verkiezingsuitslag bepaalt. Dat iemand als Pim Fortuyn voornamelijk door zijn persoon en uitstraling in korte tijd tientallen zetels in de wacht sleepte, blijkt geen eenmalig gebeuren te zijn geweest. Iets dergelijks zou vanaf nu wel eens kenmerkend kunnen worden voor elke verkiezingscampagne.
Zie de afgelopen weken de successen van PvdA-lijsttrekker Bos. Want hoe is hij erin geslaagd in no time zijn partij in de peilingen op te trekken van een zeteltje of 25 naar een zeteltje of veertig? Niet door het maken van nieuwe inhoudelijke keuzes. Het programma van Bos is nog altijd het programma van Melkert. Ook niet door een helder einddoel te schetsen van de ’ideale’ maatschappij zoals hij die voor ogen ziet. Weinig Nederlanders zullen onder woorden kunnen brengen wat de kenmerken van een ’Bos-samenleving’ zijn.
Nee, veel belangrijker lijken een prettig uiterlijk, een frisse uitstraling en een bescheiden, maar besliste opstelling. Was in de vorige campagne Balkenende het nieuwe en dus aantrekkelijke gezicht, na slechts zeven maanden lijkt de demissionaire premier alweer oud en heeft de verwende, op afwisseling gerichte kiezer reeds behoefte aan iets anders.
Bos doet er van zijn kant alles aan op deze behoefte in te spelen. Niet voor niets vermijdt hij vanaf zijn aantreden zorgvuldig de naam van zijn voorganger Melkert in zijn speeches te noemen. Niet voor niets benadrukt hij dat, áls er een kabinet komt waaraan de PvdA meedoet, daar geen ministers uit de oude doos in zullen komen. „Dat zullen nieuwe gezichten zijn. Mensen die de nieuwe PvdA van Wouter Bos vertegenwoordigen.” Daarbij is het opmerkelijk dat Bos weliswaar staatssecretaris was in het kabinet-Kok II, maar dat zijn imago blijkbaar dusdanig fonkelnieuw is dat alle kritiek op paars hém niet beschadigt.
Handig springt de PvdA-leider ook om met wat inmiddels zijn handelsmerk lijkt te zijn geworden: bescheidenheid. Was een halfjaar geleden de ijdele, narcistische Fortuyn nog de lieveling van het Nederlandse kiezersvolk, na de ’puinhopen’ van de CDA/VVD/LPF-coalitie is het de deugd van bescheidenheid die door de burger bovenmate wordt beloond. Bos geeft zijn tegenstanders in verkiezingsdebatten relatief vaak gelijk, prijst ze waar hij kan, om vervolgens met een innemende glimlach het onvolkomene van hun standpunt aan te tonen. Praten over meeregeren, over ministers leveren? Bos moet er niet aan dénken, beweert hij nederig. Dat past toch een partij niet die de vorige maal door de kiezers zo is afgestraft! Hoe dieper hij door het stof gaat, hoe harder hij stijgt in de peilingen.
Toch is het juist die bescheidenheid die de PvdA inmiddels in problemen heeft gebracht. Want hoe kun je bescheiden blijven, als je in de peilingen de grootste partij bent (De Hond), of misschien wel wordt (Interview en NIPO)? Hoe lang kun je de druk van politieke tegenstanders weerstaan om namen te noemen van kandidaten voor het premierschap? En hebben kiezers er geen recht op te weten welke premier ze eventueel in het zadel helpen als ze op de PvdA stemmen? Het was pers slot van rekening de PvdA die in 1977, voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis, de verkiezingen inging met de leus: Kies de minister-president (te weten: Den Uyl).
Maar anderzijds: voor je het weet wordt het noemen van kandidaten als arrogantie opgevat, waardoor je in de peilingen toch nog keldert. Voor je het weet noem je een verkeerde naam, die de mensen eerder afhoudt van op de PvdA te stemmen dan ze daartoe aanmoedigt. Niet voor niets vroeg LPF-leider Herben onlangs vilein aan Bos: „En, wie wordt het? Melkert of Klaas de Vries?” Daar komt nog de complicerende factor bij dat Bos zelf al in een vroeg stadium heeft aangegeven geen premier te willen worden, maar in alle gevallen de partij te willen gaan leiden vanuit de Tweede Kamer.
Geen wonder dus dat de door succes overvallen PvdA gekozen heeft voor een tactiek van vertraging. Aanvankelijk hield de partijtop het erop dat men in het geheel geen naam zou noemen. Dat zou maar leiden tot allerlei gedoe over ’poppetjes’. Later kwam Bos met een compromis: als de peilingen bestendig wijzen op een nek-aan-nekrace tussen hem en Balkenende, komt hij nog voor 22 januari met een of meer namen. Zondag misschien, of maandag. Wellicht ook helemaal niet, als het CDA in de Interview- en NIPO-peiling ruimschoots op kop blijft lopen.
Maar het is de vraag of Bos met die concessie, principieel gezien, al niet te ver is gegaan. In Nederland hebben we nu eenmaal geen gekozen minister-president. Laten we dan ook niet doen alsof. Alles op zijn tijd: eerst verkiezingen, dan formatie.
Bovendien geeft Bos op deze wijze toe aan een politiek klimaat waarin alles om personen draait en weinig om ideeën. Op datzelfde klimaat geeft hij zelf toch regelmatig af? In feite bevestigt hij nu het vermoeden dat een PvdA/CDA-kabinet onder leiding van bijvoorbeeld Cohen een heel ander kabinet kan worden dan eenzelfde coalitie onder leiding van Wallage of mevrouw De Boer. Dat zou een partij die de sociaal-democratische ideologie vooropstelt niet moeten willen.