RIVM: 100-jarige met groot takenpakket
Riolering is er veelal niet in het begin van de vorige eeuw. Mensen deponeren hun uitwerpselen in beertonnen, die geleegd worden in grachten en rivieren. Twee derde van de sterk groeiende bevolking beschikt niet over leidingwater. Cholera en andere ziekten hebben vrij spel. De overheid zint op maatregelen.
Dat leidt in 1909 onder meer tot de oprichting van het Centraal Laboratorium ten behoeve van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, de verre voorloper van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).De eerste taak van het Centraal Laboratorium, dat is gehuisvest in Utrecht, is het onderzoeken van monsters van patiënten die mogelijk besmet zijn met ziekten als difterie, cholera en tyfus. Als snel komen daar andere taken bij zoals het controleren van geneesmiddelen en de kwaliteit van drinkwater. Tijdens de Tweede Wereldoorlog doet het lab onderzoek naar de voedingswaarde van bloembollen en surrogaten van thee en tabak. Dat moet uitwijzen wat de bevolking op die manier nog aan waardevolle stoffen binnenkrijgt.
In 1953 verhuist het lab, dat inmiddels Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV) heet, naar een gebied iets buiten Bilthoven. Onderzoekers storten zich daar op de ontwikkeling van vaccins. Voor de productie is materiaal van levende dieren nodig. Die worden ondergebracht in de weilanden buiten het dorp. De grond en de laboratoria worden met Marshallhulp, in totaal 3,5 miljoen gulden, aangekocht.
Een mijlpaal is het jaar 1951, als het eerste bevolkingsonderzoek naar de geslachtsziekte syfilis plaatsheeft. In 1958 start een landelijke vaccinatiecampagne tegen kinderverlamming, twee jaar nadat tijdens een epidemie 2200 mensen polio kregen. De campagne vormt de start van het rijksvaccinatieprograma met inentingen tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio.
In het kader van de wereldwijde bestrijding van pokken levert het RIV vanaf 1958 miljoenen doses vaccin voor het pokkenbestrijdingsprogramma van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Het is de tijd van de Koude Oorlog, met een voortdurende nucleaire dreiging. Dat leidt tot de oprichting van een laboratorium voor stralingsonderzoek.
In 1959 gaat het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum van start, een vraagbaak voor artsen en andere beroepsgroepen die te maken hebben met ernstige intoxicatiegevallen.
In de jaren zestig ontstaat meer aandacht voor het milieu. In 1969 gaan in de Rijn miljoenen vissen dood door het bestrijdingsmiddel endosulfan. De luchtverontreiniging in het Rijnmondgebied baart eveneens zorgen. Er komt een landelijk meetnet dat de luchtkwaliteit in kaart moet brengen. Dit meetnet is inmiddels volledig geautomatiseerd. Op 48 plaatsen zijn honderden monitoren in bedrijf om continu de concentraties verontreinigende stoffen in lucht en regenwater te bepalen. Vier jaar na de kernramp in het Oekraïense Tsjernobyl in 1986 opent het RIV, dat inmiddels RIVM heet, een landelijk meetnet dat eventuele radioactieve neerslag detecteert.
De polio-epidemie van 1992, de gekkekoeienziekte, legionella-uitbraken, de SARS-epidemie en de vogelgriep leiden in 2005 tot de oprichting van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb). Dit centrum vervult momenteel een spilfunctie bij de aanpak van de nieuwe griep H1N1.
Ook het Centrum voor Bevolkingsonderzoek is een recente nieuwe loot aan de RIVM-boom. Het CVB coördineert alle landelijke bevolkingsonderzoeken op het gebied van de volksgezondheid. In 2007 wordt de jongste loot toegevoegd, het Centrum Gezond Leven. Dit houdt zich bezig met leefstijlcampagnes die welvaartsziekten onder de bevolking moeten terugdringen.