Opinie

Opvoeder moet identificatiefiguur zijn

Jongeren in een moderne samenleving zijn gericht op autonomie en hebben weinig met tradtie. Voor de geloofsoverdracht is het van groot belang dat opvoeders aanwezig zijn als aanspreekbare en aansprekende christenen waar jongeren zich mee kunnen identificeren. Dat betoogde dr. Jos de Kock woensdagmiddag tijdens een studiemiddag over ”Jongeren en geloof – hoe houd je ze bij elkaar?” van Driestar educatief. Een samenvatting.

27 May 2009 15:18Gewijzigd op 14 November 2020 08:00
Jongeren in een moderne samenleving zijn gericht op autonomie en hebben weinig met tradtie. Voor de geloofsoverdracht is het van groot belang dat opvoeders aanwezig zijn als aanspreekbare en aansprekende christenen waar jongeren zich mee kunnen identifice
Jongeren in een moderne samenleving zijn gericht op autonomie en hebben weinig met tradtie. Voor de geloofsoverdracht is het van groot belang dat opvoeders aanwezig zijn als aanspreekbare en aansprekende christenen waar jongeren zich mee kunnen identifice

Nadenken over de geloofsontwikkeling van christenjongeren kan niet zonder de context daarvan onder ogen te zien. Belangrijk onderdeel van de Nederlandse context is wat genoemd wordt ”de moderne samenleving”. Kenmerkend voor zo’n samenleving is dat mensen voortdurend zoeken naar wie ze werkelijk zijn: iemands identiteit is nooit af; identiteit is een proces geworden. Mensen in een moderne samenleving zijn vaak ontevreden over zichzelf, zijn uit op consumptie en zijn minder dan vroeger trouw aan vaste patronen, denkbeelden en gemeenschappen.Een dergelijke context heeft zijn weerslag op het opgroeien van jongeren. Ook de religieuze identiteitsontwikkeling, hoe jongeren zich ontwikkelen in hun geloof, wordt er door gestempeld. Christenjongeren zijn gericht op autonomie en vrijheid, ook op religieus terrein; ze hebben weinig met ”de traditie”.

Deze hang naar religieuze autonomie en vrijheid kent ook een keerzijde. Christenjongeren hebben onder de oppervlakte in toenemende mate behoefte aan geborgenheid. Onder diezelfde oppervlakte van vrijheid groeit ook de vraag: waar gaat het nu eigenlijk ten diepste om in mijn leven?

Hoe stem je als opvoeder het doorgeven en voorleven van het christelijk geloof af op deze kenmerken? Aan de ene kant wil je als opvoeder de geloofsinhoud, de traditie en bepaalde geloofsopvattingen doorgeven. Ook al heb je oog voor een veranderende context, je wilt iets ”conserveren”, namelijk datgene dat de kern vormt van je bestaansgrond. Aan de andere kant wil je deze traditie en opvattingen ook laten landen in de wereld en het hart van jongeren. Maar de wereld en het hart van jongeren zijn gericht op autonomie en vrijheid, ook op religieus terrein, en vormen daarmee een directe drempel voor religieuze conservering.

Overlevingsstrategie
De geloofsopvoeding moet echter niet in de eerste plaats afgestemd worden op het moderne ideaal van religieuze autonomie. Zij moet vooral afgestemd zijn op de keerzijde van dit ideaal: de sluimerende behoefte aan geborgenheid en zin. Dat brengt ten minste drie uitdagingen met zich mee voor opvoeders in het gezin, op school en in de kerk.

In de eerste plaats: hoe voorzien christenen in gezin, school en kerk in een stuk geborgenheid voor jongeren? Hoe worden jongeren voorgegaan in het vinden van geloofszekerheid? In de tweede plaats: welke wezenlijke antwoorden worden gegeven op de vraag: waar gaat het nu eigenlijk ten diepste om in mijn leven? In de derde plaats: hoe worden de geloofstraditie en de centrale opvattingen en waarden die daarin een rol spelen dienstbaar gemaakt aan het vinden van geborgenheid en zin?

Als we naar het veld van kerken en christelijke scholen in Nederland kijken springen in ieder geval twee benaderingen in het oog. Een eerste benadering is de overlevingsstrategie: de ”triangel” van gezin, kerk en school moet verstevigd worden met het oog op de conservering van belangrijke geloofsinhouden en -opvattingen. Zo zijn sommige christelijke scholen zeer actief in het streven naar een maximale homogeniteit tussen de cultuur en regels op school, de leefwereld van de gezinnen uit de achterban en de leer van de in het schoolbestuur vertegenwoordigde kerken.

Een tweede hele andere benadering is de geloofsopvoeding volledig of in zeer grote mate afhankelijk maken van de belevingswereld en cultuur van jongeren: het gaat hier om een ”cateraarbenadering”. In dit geval wordt de geloofsopvoeding door ouders, scholen en kerken zo veel mogelijk aan de belevingswereld en de cultuur van jongeren aangepast. Fenomenen als jeugdkerken of jeugddiensten die grotendeels losstaan van andere kerkdiensten in de gemeente hebben daar iets van weg.

Beide benaderingen hebben hun beperkingen. In de overlevingsstrategie schuilt het gevaar van afzondering van de cultuur waarin we leven. Bovendien biedt deze benadering jongeren eerder isolement dan geborgenheid.

In de tweede benadering schuilt het gevaar van ontworteling. De geloofsbeleving en -opvattingen die gekweekt worden hebben uiteindelijk geen bedding meer in een traditie of een bredere gemeenschap van gelovigen. Zo kan het christelijk geloof verworden tot een allerindividueelst geconstrueerde religie. Bovendien laat deze benadering jongeren in de kou staan als het gaat om de vraag naar de zin in het leven: je mag het helemaal zelf ontdekken.

Gebroken staat
Beide benaderingen hebben echter ook hun sterke kanten. Het bij elkaar brengen van deze sterke kanten brengt mij op een derde benadering, die ik de identificatiebenadering wil noemen. Deze onderstreept enerzijds het waardevolle van de homogeniteit en de conservering van belangrijke geloofsinhouden en -opvattingen uit de overlevingsstrategie. Anderzijds onderkent deze benadering wel de op (geloofs)autonomie gerichte christenjongere als realiteit.

Jongeren zitten midden in de moderne cultuur en wensen zich autonoom te identificeren met personen of opvattingen die zij aansprekend vinden. Christelijke opvoeders zijn er dan ook op gericht om inspirerende identificatiefiguren te zijn voor jongeren: zij proberen nadrukkelijk aanwezig te zijn als aanspreekbare en aansprekende christenen waar jongeren zich mee kunnen identificeren.

De identificatiebenadering biedt op ten minste twee van de drie beschreven moderne uitdagingen een antwoord. Met inspirerende voorbeeldfiguren om hen heen krijgen jongeren de kans om te ontdekken waar het in hun leven ten diepste om mag gaan. Ze kunnen bovendien gewaarworden dat dit geloof niet in de lucht van het hier en nu zweeft maar is geworteld in een geloofstraditie van eeuwen en zichtbaar wordt in gelovigen die ze meemaken thuis, op school en in de kerk.

Maar biedt deze benadering ook geborgenheid? Geborgenheid vind je in een gemeenschap. Je kunt er niet omheen dat de triangel van kerk, gezin en school door de modernisering ‘gebroken’ is. De identificatie­benadering kan verstaan worden als het best haalbare in deze ”gebroken staat”.

De vraag is hoe dit ‘gat’ kan worden opgevuld. Van de moderne samenleving wordt vaak gesteld dat ze een netwerk­samenleving is. Is het einde van de (moderne) zaak een netwerkchristendom of kunnen andersoortige gemeenschappen worden gevormd waarin jongeren geborgenheid vinden? Deze ”ontwerpvraag” is een belangrijk vraagstuk voor professionals die zich inzetten voor de vorming van de huidige en volgende generaties christenjongeren.

Met diverse betrokkenen bij jongeren in kerk, onderwijs en jongerenonderzoek heb ik hierover van gedachten gewisseld. Dit leverde een aantal belangrijke aandachtspunten op. Ik zet ze tot slot op een rij.

  1. In de identificatiebenadering staat aansluiten op de leefwereld van jongeren centraal. Het leven van de jongeren wordt als uitgangspunt genomen voor de geloofsopvoeding, meer dan de leer. De leer mag echter ook een belangrijke plaats innemen bij de geloofsopvoeding. Dit moet dan wel een leer zijn die door de Geest van God geïnspireerd is en die als een tegenover van de huidige cultuur de Geest de ruimte biedt om herscheppend op de tijdgeest in te werken.

Dienst aan de wereld
2. Met de aanduiding ”overlevingsstrategie” wil ik niet suggereren dat waar de banden tussen kerk, school en christelijke gezinnen nog intact zijn een onwenselijke situatie zou zijn. Wat ik er wel mee wil zeggen is dat de triangel- of zuilgedachte in de huidige tijd duidelijke gevaren heeft. Tegelijkertijd zou ik willen zeggen dat er wel nadruk moet blijven liggen op de norm die de zuil altijd heeft voorgestaan: onderlinge zorg en vertrouwen. Dit is wezenlijk voor bijvoorbeeld het christelijk onderwijs. Belangrijke geloofsinhouden en -opvattingen moeten levend gehouden worden, deze maken deel uit van de ziel, de identiteit van de school. Deze identiteit van de school mag echter niet privaat worden. De school mag ook een dienst aan de wereld zijn.

  1. Mijn analyse van de moderniteit legt sterk de nadruk op processen van individualisering. Er zijn echter ook processen van de-individualisering te zien. (Religieuze) gemeenschappen om jongeren heen zijn niet alleen maar aan het verdwijnen maar krijgen soms een andere gestalte. Voorbeelden zijn ontmoetingen van jongeren op internet of op festivals. In deze gemeenschappen is ook sprake van een zekere religieuze autoriteit. Deze is echter niet gelegen in de institutie (de kerk, de dominee) maar is veel meer intersubjectief bepaald. De autoriteit is besloten in het religieuze debat onder jongeren en de gemeenschappelijke taal die daarin wordt gesproken en één of een klein aantal religieuze voorbeeldfiguren die populair zijn onder jongeren in deze gemeenschap. Of deze alternatieve gemeenschappen van christenjongeren in alle gevallen de gemeenschappen zijn waar christenjongeren mee gediend zijn, is mijns inziens sterk de vraag.

  2. Bij de analyse van de geloofsopvoeding van jongeren gaat de aandacht al snel uit naar de jongeren maar we moeten de geloofsopvoeders natuurlijk ook niet vergeten. Ook de vormende personen om jongeren heen zijn door en door modern. Ook opvoeders hebben toerusting en ontmoetingsplekken nodig om zich te laten inspireren bij hun taak om de geloofsopvoeding niet in de eerste plaats af te stemmen op het moderne ideaal van religieuze autonomie maar vooral op de keerzijde van dit ideaal: de sluimerende behoefte aan geborgenheid en zin.

De auteur is onderwijskundige en theoloog en werkzaam als senior beleidsmedewerker en studieleider van de hbo-master Leren & Innoveren bij Driestar educatief.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer