„Begrip charisma wordt uitgehold”
Het begrip charisma wordt te pas en te onpas gebruikt. Nog even en elke bekende Nederlander wordt charismatisch genoemd. Daardoor verliest het zijn scherpte en dat is jammer, want het begrip kan, mits goed gebruikt, inzicht verschaffen in de politieke cultuur.
Prof. dr. Y. B. Kuiper, hoogleraar religieuze en historische antropologie aan de Rijksuniversiteit Groningen (RuG), stelt dat op de website van zijn onderwijsinstelling. Kuiper onderzoekt de veranderingen in de verhouding tussen religie, samenleving en cultuur. Momenteel houdt hij zich bezig met elites en religie in 20e-eeuws Europa.Daarbij kijkt hij ook naar politieke ‘religies’ en hun leiders. „Je kunt hoog of laag springen, maar bij Hitler, Mussolini en Stalin, de booswichten van de politieke religies van de vorige eeuw, was er een tijd lang óók charisma in het spel. Ze fascineerden grote groepen van mensen en kregen ze in beweging voor hun waanbeelden.”
Volgens Kuiper had de Amerikaanse president Obama in Nederland minder kans gehad om groot te worden dan in zijn eigen land: in Nederland is weinig ruimte meer voor charismatisch leiderschap.
„Ministers moeten meedoen aan een cultuur van gezelligheid. Geen aanstellerij en toch leiderschap uitstralen, roepen velen – vooral uit de populistische hoek. Maar een charismaticus heeft afstand nodig; hij is juist degene die van buiten komt en het anders wil. Hij is dichtbij, maar toch ook vreemd.”
Van oorsprong is charisma een theologisch begrip. In het Nieuwe Testament wordt het begrip charisma veelvuldig gebruikt, in de betekenis van genadegave, zegt Kuiper. Wie het begrip optimaal wil gebruiken, komt volgens hem uit bij „sacrale aspecten van leiderschap, het overgangsgebied tussen religie en politiek. Veel mensen kennen die achtergrond van het begrip niet meer; daardoor wordt het verkeerd gebruikt.”
De socioloog Max Weber (1864-1920) had daar oog voor, meent Kuiper. „Noch de Duitse keizers noch rijkskanselier Von Bismarck beschikten volgens Weber over charisma. Maar hij had grote bewondering voor een president als Theodore Roosevelt en was diep onder de indruk van de Amerikaanse politieke cultuur, die vanaf het begin van de natievorming religieuze connotaties had gehad, en waar religieuze symboliek en verwijzingen naar de ”founding fathers” van groot belang waren voor de legitimiteit en geloofwaardigheid van de politieke instituties.”
Persoonlijkheid, X-factor, leiderschap en charisma, in het alledaagse spraakgebruik worden de termen te gemakkelijk op één hoop gegooid, stelt Kuiper. „Charisma is anders dan aangeleerde leiderschapskwaliteiten; het gaat ook dieper dan persoonlijke uitstraling. Het heeft ook te maken met een emotionele band tussen leider en volgelingen.
Van Fortuyn werd gezegd dat hij charismatisch was. Ik heb daar mijn twijfels bij. Hij had weliswaar groot retorisch talent, maar volgens mij spéélde hij de rol van charismaticus. Hij was populistisch. Charisma is hem vooral door commentatoren toegedicht. Ook Wilders is geen charismaticus. Fortuyn en Wilders waren of zijn vooral overal tegen. Dat is een verschil met een man als Obama. Commentatoren zullen zeggen dat Wilders charismatische kwaliteiten begint te ontwikkelen, maar dat kan dus niet; je hebt ze of je hebt ze niet.”
Volgens Kuiper was Domela Nieuwenhuis, voortrekker van de socialistische beweging, een van de weinige Nederlandse staatslieden met charisma, net als Abraham Kuyper. „Domela Nieuwenhuis’ manier van politiek bedrijven werd mede gedragen door religieuze dimensies van charismatisch leiderschap. Zijn volgelingen zagen hem als een martelaar en verlosser. Het was de periode van de grote mannen, van de tijd waarin religie en politiek nauw verweven waren. Bij Domela Nieuwenhuis zie je dat religieuze ook, al was het seculier. Het had eschatologische trekjes. Dat zie je in Amerika nog steeds, maar in Nederland is dat weg.”