Gouden bergen voor onderwijs
Je zou het haast vergeten, maar politiek gaat over meer dan poppetjes en proefballonnen. In de aanloop naar de Tweede-Kamerverkiezingen van 22 januari aandacht voor de verkiezingsprogramma’s. Aflevering 7: onderwijs.
De politieke partijen beloven in hun verkiezingsprogramma’s het onderwijs gouden bergen. Meer salaris voor de leerkrachten, kleinere klassen en betere gebouwen. Alle partijen willen meer autonomie voor de scholen. Wat velen met de ene hand geven, nemen ze echter met de andere weer terug. Artikel 23 van de Grondwet, over de vrijheid van onderwijs, ligt namelijk stevig onder vuur.
Alle partijen besteden in hun programma’s veel aandacht aan het onderwijs. Met veiligheid en zorg is onderwijs een thema waaraan de overheid in de komende jaren veel aandacht gaat besteden. De ene partij lijkt de andere af te willen troeven als het gaat om extra investeringen die de onderwijsinstellingen in de komende jaren tegemoet kunnen zien.
Dat er extra investeringen moeten komen, daarover is iedereen het eens. Alle partijen willen dat leerkrachten meer gaan verdienen, is het niet over de gehele linie dan toch wel degenen die werken op scholen waar -door de aanwezigheid van allochtonen- veel achterstanden zijn. De klassenverkleining is ook een populair thema, evenals kleinere scholen. Iedereen vindt dat het afgelopen moet zijn met de schaalvergroting.
Vrijwel alle partijen vinden dat de scholen de middelen voor de huisvesting zelf moeten ontvangen. Op dit moment zijn de scholen voor basis- en voortgezet onderwijs zelf verantwoordelijk voor het onderhoud aan de binnenzijde van hun gebouwen en de gemeenten voor de buitenzijde, voor uitbreiding en voor nieuwbouw. Met name de linkse partijen pleiten voor extra geld op dit punt. In de afgelopen jaren is gebleken dat de middelen die de gemeenten uittrokken voor huisvesting onvoldoende waren.
Het basisonderwijs kan in de komende periode rekenen op afschaffing van de zogenaamde kerndoelen, waarin staat wat welke leerling moet weten. In de praktijk blijken de kerndoelen te omvangrijk te zijn. De partijen willen dat de overheid alleen, maar wel tamelijk precies, gaat omschrijven wat de leerlingen moeten weten voor de hoofdvakken, zoals rekenen en taal. In het jargon heten dat de leerstandaarden.
Het voortgezet onderwijs kan rekenen op minder bemoeienis van de overheid bij de invulling van de basisvorming en de tweede fase van het voortgezet onderwijs, zij het dat er op dit punt nogal wat gradaties zijn. De VVD zegt ronduit dat de basisvorming is mislukt, de PvdA vindt dat enkele aanpassingen voldoende zijn. Het CDA wil in de laatste leerjaren van het voortgezet onderwijs (tweede fase) een aantal niet-examenvakken schrappen. De PvdA staat daar huiverig tegenover.
Uitgezonderd ChristenUnie en SGP vinden alle partijen dat onderwijs en kinderopvang enerzijds en werktijden van ouders anderzijds beter op elkaar moeten aansluiten. „Samen uit, samen thuis”, zo schrijft het CDA in het programma. De SGP noemt een (brede) school, die de opvoedingstaken van ouders overneemt, „onaanvaardbaar.”
Het onderwerp maatschappelijke stage is ook populair. Het CDA vindt dat iedereen in het voortgezet onderwijs stage moet gaan lopen bij een natuurorganisatie, een zorginstelling of iets dergelijks. D66 wil studenten verleiden tot een stage door hun studiepunten te verstrekken als ze zich verdienstelijk maken in de non-profitsector. De LPF pleit voor een maatschappelijke dienstplicht.
De deregulering en autonomie die de partijen voorspiegelen aan het onderwijs zijn niet onvoorwaardelijk. D66, GroenLinks en SP stellen in hun programma voor om een van de kernen van de vrijheid van onderwijs te schrappen, namelijk het recht van scholen om ouders en leerlingen die de grondslag van de school niet onderschrijven, te weigeren. Als ouders en leerlingen de grondslag willen respecteren, moet dat voldoende zijn. De kleine linkse partijen willen dat ouders het recht krijgen hun kind te plaatsen op de school die zij wenselijk achten. Om de scheiding tussen witte en zwarte scholen ongedaan te maken, deinzen ze er niet voor terug om de toewijzing van leerlingen aan scholen op te dragen aan de gemeenten. De PvdA gaat nog niet zo ver, maar wil in de komende kabinetsperiode het toelatingsbeleid ter discussie stellen.
De VVD heeft over dit punt niets in het programma opgenomen, maar in NRC Handelsblad van afgelopen donderdag schreef Zalm dat wat hem betreft christelijke scholen een acceptatieplicht krijgen als ouders de grondslag van de school respecteren. VVD-lijsttrekker Zalm heeft bovendien via de media laten weten dat hij scholen die leren dat vrouwen geen bestuurlijke functies mogen bekleden of dat homoseksualiteit verdorven is, geen overheidssubsidie moeten krijgen. Overigens vindt D66 dat scholen ook docenten moeten accepteren die de grondslag van de school niet onderschrijven. Respecteren is voor de sociaal-liberalen voldoende.
De christelijke partijen zijn wars van ingrepen in artikel 23. Het CDA zegt dat het „geen aantasting” wil van het bestaande grondwetsartikel. Volgens de ChristenUnie is het artikel „een van de belangrijkste verworvenheden uit onze parlementaire geschiedenis.” De SGP wil weliswaar het liefst een openbare school met de Bijbel en de Drie Formulieren van Enigheid, maar ziet de vrijheid van onderwijs zoals verwoord in artikel 23 als politieke werkelijkheid en wil om die reden „niet morrelen” aan de nu vastgelegde vrijheid voor alle levensbeschouwelijke richtingen in ons land.
Dit is het laatste deel van een serie over de inhoud van de verkiezingsprogramma’s.