Drentse hunebedden vormen twistappel
Een controverse verdeelt de wereld van de Drentse hunebedarcheologie. Moeten de prehistorische monumenten worden opgegraven, of wordt dat desastreus? Morgen is er een debat over in het Drentse Borger.
Daar kruist provinciaal archeoloog W. van der Sanden de degens met H. Klompmaker, directeur van het Hunebed-centrum in Borger.Historicus Klompmaker bekent in zijn werkkamer dat ook hij lange tijd heeft gedacht dat opgraving van archeologisch materiaal vernietiging tot gevolg heeft. De vondst die de toen 14-jarige René Edens in 1983 deed onder het grootste hunebed in Borger, zet volgens Klompmaker alles in een ander licht.
Edens peutert als puber in 1983 spelenderwijs met een ijsstokje in de grond onder het hunebed. Tot zijn grote verbazing haalt hij een paar potscherven en wat botmateriaal naar boven. Thuis stopt hij zijn vondst in een doos die hij nauwkeurig op de zolder van zijn ouderlijk huis opbergt.
Jaren later, ergens in 2005, komt de intussen 36-jarige Edens bij een brandweeroefening in aanraking met directeur Klompmaker van het Hunebedcentrum. Edens doet hem zijn ervaring uit zijn kinderjaren uit de doeken. Klompmaker is verrast en laat via de koolstofmethode in Groningen onderzoek doen naar de ouderdom van de botresten.
De uitslag is verrassend. De botjes blijken resten te zijn van een menselijke schedel van zo’n 950 jaar oud. Dat betekent dat burgers ook in de Bronstijd hun doden soms bijzetten in hunebedden.
„Tot die tijd is de wetenschap er altijd van uitgegaan dat in de Bronstijd alleen grafheuvels of individuele graven werden gebruikt”, zegt Klompmaker.
Wat hem betreft gaat de schop onder het grootste hunebed achter het Hunebedcentrum de grond in. „Voor wetenschappers is het toch tegennatuurlijk om niet meer te willen weten?” zegt hij.
Provinciaal archeoloog Van der Sanden is het niet met Klompmaker eens. „Archeologisch onderzoek dient ervoor om belangrijke nieuwe vragen te beantwoorden. De vondst van het jongetje roept geen nieuwe vragen op om graafwerkzaamheden in het hunebed te rechtvaardigen. Bovendien zijn de onderzoeksmethoden sinds de laatste hunbedopgraving in 1968 niet structureel verbeterd. Laten we daar eerst maar eens op wachten.”
Onzin, vindt Klompmaker. „Van der Sanden gaat uit van een vooruitgangsgeloof. Met dat argument kun je altijd een reden vinden om dingen op de lange baan te schuiven.”
Het steekt Klompmaker dat archeologen die uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid in Nederland willen graven, door rigide Nederlandse regels zijn aangewezen op bijvoorbeeld Zweden. Dat land bezit 275 hunebedden, terwijl Drenthe er maar 53 heeft.
De historicus benadrukt dat hij niet wil dat archeologen zomaar in alle hunebedden aan de slag kunnen gaan. Van der Sanden houdt volgens hem echter te streng vast aan de bescherming van archeologisch materiaal.
„Ik begrijp Klompmaker heel goed”, zegt Van der Sanden. „Het gaat hem erom meer bezoekers naar zijn informatiecentrum te trekken. Het is echter van belang dat de grafinhoud en de directe omgeving van de hunebedden voor toekomstige generaties worden bewaard. Zij kunnen er significant meer wetenschappelijke kennis uit halen dan waar wij in deze tijd toe in staat zijn.”