Binnenland

Dovenzorg als christenplicht

Vanuit de kerk zou er meer belangstelling mogen komen voor dove gemeenteleden. Dat vindt Berend Agteresch, ouder van een dove dochter en secretaris van Dovenzorg Gereformeerde Gemeenten. Ruim 25 jaar werkt hij al voor deze stichting. „In een dovendienst gaat alle franje van de preek af.”

Jacomijn Hoekman
30 January 2009 11:06Gewijzigd op 14 November 2020 07:12
B. Agteresch heeft een goede band met zijn dove dochter Janneke. In vloeiende gebarentaal spreken de twee met elkaar. Foto Guido Benschop
B. Agteresch heeft een goede band met zijn dove dochter Janneke. In vloeiende gebarentaal spreken de twee met elkaar. Foto Guido Benschop

December 1983. Agteresch en zijn vrouw ondervinden aan den lijve hoe moeizaam hun dove, dan 7-jarige dochter Janneke zich ontwikkelt. Ze weet niets van de Bijbel. Communiceren met haar is moeilijk. Gebarentaal kent Agteresch, noch zijn vrouw, noch Janneke.Dat hij van dichtbij meemaakt hoeveel zorg doven nodig hebben, motiveert Agteresch zich te gaan inzetten voor deze doelgroep. Hij weet immers heel goed hoe groot de problematiek is. „Dat Janneke helemaal niets van de Bijbel wist, was een enorme worsteling voor ons. Toen ze zeven was, ging ze voor het eerst mee naar een dovendienst. De dominee preekte over Kaïn en Abel en gebruikte ter illustratie van Abels dood het gebaar voor doodslaan. Dat was het eerste wat ze meekreeg uit een preek.”

Eind 1983 wordt Agteresch benaderd door ds. D. Hakkenberg, toenmalig voorzitter van Dovenzorg, met de vraag of hij een lezing wil houden voor doven. Agteresch weigert omdat hij net begonnen is aan een cursus gebarentaal van doveninstituut Effatha. Niet lang daarna wordt hij opnieuw gevraagd, nu door ds. R. Boogaard. Agteresch, toen docent aan het Driestar College, besluit het aanbod te accepteren. „Mijn grootste drijfveer was mijn dochter Janneke.”

Spagaat
Vader en dochter hebben een goede band met elkaar. Hoewel de inmiddels 32-jarige Janneke zelfstandig woont, komt ze nog geregeld bij haar ouders over de vloer. In vloeiende gebarentaal spreken de twee met elkaar.

Agteresch: „In het dovenonderwijs is het lange tijd verboden geweest voor leerlingen hun handen te gebruiken terwijl ze praatten. Iedereen moest leren liplezen en spreken.”

Inmiddels is dat achterhaald en wordt dove kinderen geleerd zich op elke mogelijke manier uit te drukken: met mimiek, gebaren, emoties én stem. Het is niet de enige verandering die de afgelopen 25 jaar heeft plaatsgevonden, constateert Agteresch. „Dove kinderen hoeven niet per se meer naar het dovenonderwijs. Ze mogen in het voortgezet onderwijs ook op een gewone school zitten en krijgen tolken naast hun bank, die de gesproken les voor hen vertalen. Dat is een grote stap vooruit. Kinderen kunnen hierdoor onderwijs krijgen op hun niveau. In het dovenonderwijs is dat anders. Daar blijven dove kinderen vaak achter bij hun leeftijdsgenoten. Ze doen lbo of vmbo, en komen zelden boven dat niveau uit.”

Agteresch ziet nog een voordeel: de mogelijkheid reformatorisch onderwijs te volgen. Een gróót voordeel, vindt hij. „Kinderen die naar een seculier doveninstituut gaan, krijgen daar een totaal andere boodschap mee dan ze van huis uit gewend zijn. Ze horen daar dat lesbisch leven geen probleem is, dat de SGP een rare partij is en dat je je moet verzetten tegen je ouders. En waarom zou je geloven in de God van de Bijbel? Is Allah of Boeddha niet net zo goed? Kinderen komen daardoor in een spagaat te zitten. Ze krijgen een verwrongen beeld van de opvattingen van hun ouders.”

Staan reguliere scholen altijd te juichen als dove leerlingen worden aangemeld?
„Het vraagt behoorlijk wat van een docent om een doof kind les te geven. Hij of zij moet zich ervan bewust zijn niet met het gezicht naar het bord te praten, langzaam en duidelijk te articuleren, geen moeilijke woorden te gebruiken en zinnige gebaren te maken. Dat is voor een docent niet altijd even plezierig. Als hij het niet ziet zitten zich aan het kind aan te passen, heeft het voor de leerling geen zin naar een reguliere school te gaan. Maar ik heb nog nooit gemerkt dat scholen een kind niet wilden accepteren.

Het reguliere onderwijs werpt zijn vruchten af. Wij hebben zo’n honderd doven in ons ledenbestand zitten. Sommigen van hen doen havo of vwo. Een meisje op het Driestar College doet op dit moment het gymnasium. Nog geen van de doven volgt een hbo- of universitaire opleiding. Maar ik sluit niet uit dat dat binnenkort gaat gebeuren.”

Wat is op dit moment de belangrijkste ontwikkeling in de dovenzorg?
„De acceptatie van een cochleaire implantatie (ci). Dat is een apparaat dat doven geluiden kan laten horen door elektrische signalen naar de hersenen te zenden. We merken dat ouders van jongere kinderen snel geneigd zijn hun kind een ci te geven. Oudere doven zijn er juist huiverig voor. Ze leven in de wereld van de doven, een wereld met een heel eigen cultuur. Ze zien de ci bijna als verraad aan hun eigen cultuur.

Toch is een ci een prachtig middel. De communicatie met doven verloopt met dit apparaat veel beter dan zonder. Doven kunnen zich met een ci makkelijker in de wereld van horenden bewegen. Ze hebben minder vaak een tolk nodig en hun spraak verbetert erdoor.

We moeten geen wonderen van een ci verwachten, maar we zouden als Dovenzorg wel graag zien dat zij meer werd geïmplementeerd. We willen proberen de weerstand van doven tegen het apparaat te doorbreken. Misschien gaan we voorlichtingsavonden organiseren in samenwerking met het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). We zijn hierover al met het LUMC in gesprek.”

Op welk terrein loopt de acceptatie van doven nog achter?
„Doven komen vaak moeilijk aan een baan. En als er bezuinigd moeten worden, staan zij als eerste op straat.

Ook kerkelijk gezien verloopt niet alles vlekkeloos. Vanuit de gemeente mag er best wat meer belangstelling komen voor dove leden. Veel kerkgangers gaan ervan uit dat er met een dove niet of moeilijk te praten valt. Of ze durven een gesprek niet aan. Maar een doof gemeentelid ziet ook uit naar bezoek. Horenden moeten zich met doven inlaten. Dat is onze christelijke plicht.

Mijn vrouw en ik zijn eens op visite geweest bij een oudere dove vrouw die al haar dove vriendinnen had uitgenodigd. Ze hadden het met elkaar ontzettend gezellig, dat zagen we. We keken van het ene lachende gezicht in het andere. Wij konden alleen niets volgen van het gesprek. Wij waren de enige ’gehandicapten’. Normaal is dat andersom. We hebben veel geleerd van die visite. Zo eenzaam kan een dove zich dus voelen te midden van horenden.

Ook binnen het gezin is het niet altijd even makkelijk rekening te houden met een doof kind. Als er zeven horenden aan tafel zitten te eten en één dove, ga je niet in gebarentaal praten. Dat is een enorme belasting voor de andere kinderen. De spontaniteit verdwijnt uit de gesprekken als je gebaren moet gebruiken naar je horende tafelgenoten. Het was voor ons allemaal een uitkomst toen er een doof meisje bij ons in de kost kwam. Janneke had ineens iemand om mee te ’praten’ aan tafel.”

Franje
Afgelopen maand was Agteresch 25 jaar als bestuurslid aan Dovenzorg verbonden. „Ik ben hoofdredacteur van het blad DovenContact. Als secretaris van de stichting regel ik onder meer elke twee weken dovendiensten. Ik zorg voor papieren waarop het thema en de punten staan aangegeven. Bij het zingen wijs ik op een groot papier lettergreep voor lettergreep aan, omdat doven het orgel niet kunnen horen.

Van tevoren nodig ik predikanten uit en bereid hen voor op de dienst. Alle studenten binnen de Gereformeerde Gemeenten moeten minstens één keer in hun studententijd voorgaan in een dovendienst. De energie die ze steken in het aanleren van gebaren dwingt respect af. Het is verbazingwekkend wat de doven van deze diensten meekrijgen. Ds. G. J. van Aalst zei ooit: „Predikanten moeten minstens één dovendienst geleid hebben in hun leven. Dan gaat alle franje van een preek af en blijft alleen de kern over.””

Jarenlang geeft Agteresch al catechisatie aan doven. Een dankbare taak, vindt hij. „Het geeft veel voldoening. Het is de hoofddoelstelling van onze stichting: doven in aanraking brengen met Gods Woord, met het verlangen dat de Heere die middelen wil zegenen aan hun harten.”

Na een kwarteeuw inzet voor de dovenzorg denkt Agteresch nog niet aan stoppen. „Zolang ik de gezondheid krijg, wil ik nog wel een poosje doorgaan met dit werk. Anderzijds zie ik ook uit naar iemand die wat taken van me kan overnemen. Als ik plotseling wegval, ontstaat er een probleem omdat er geen opvolger is. Daarom ben ik op zoek naar een ambtsdrager die affiniteit heeft met doven. Dat is de ideale combinatie. Maar die vind je niet veel.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer