Afschuwelijke flitsen
Oog in oog staan met een verbrand kinderlichaampje. Onverwacht beschoten worden door een voortvluchtige crimineel. Opdraven bij de zoveelste lugubere zelfmoord. Door schokkende ervaringen kunnen agenten getraumatiseerd raken. De politiepoli van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam probeert de dienders er weer bovenop te helpen.
„Dit doosje staat er niet voor niets.” Renée Hutter, psycholoog en diagnostisch medewerkster op de afdeling psychotrauma van het AMC, wijst naar een pakketje met papieren zakdoosjes op tafel in een spreekkamer van de politiepoli. „Sommige getraumatiseerde agenten hebben amper hun jas opgehangen, of ze barsten in huilen uit. Velen komen hier moe en bleek binnen, de wallen onder de ogen. Ik denk aan een agente die tijdens een verkeerscontrole ineens in een enorme ruzie belandde en haar wapen moest trekken om waarschuwingsschoten te lossen.”Ook collega Gré Westerveld, net als Hutter sinds 1995 werkzaam op de politiepoli, weet van de moeiten van getraumatiseerde agenten. „Een politieman kon niet verwerken dat er een kind bij een verkeersongeval was omgekomen. Hoewel die agent al vele drama’s had meegemaakt. Later bleek dat in het kinderstoeltje in de auto precies dezelfde knuffel lag als het speeltje van een kind van de agent. Dat detail bleef bij die man haken.”
Diaprojector
Bij de politiepoli van het AMC in Amsterdam kloppen jaarlijks ongeveer tachtig getraumatiseerde agenten aan. Daarnaast melden zich ook enkele andere hulpverleners, onder wie brandweermensen en treinmachinisten die gebukt gaan onder afschuwelijke gebeurtenissen. Ook ondernemers, zoals een overvallen juwelier, weten de politiepoli te vinden. In vrijwel alle gevallen worden de cliënten doorverwezen via een bedrijfsarts.
De politiepoli richt zich op mensen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Kenmerkend voor die stoornis is een langdurige, kwellende herbeleving van een schokkende gebeurtenis. Hutter: „Een agent ziet bijvoorbeeld doorlopend in gedachten flitsen van een afschuwelijk incident. Hij heeft steeds weer last van de machteloosheid die hij voelde toen hij een brandend huis niet binnen kon terwijl daar een kind omkwam.” Westerveld: „Ik heb een agent letterlijk horen zeggen dat het leek alsof een diaprojector in zijn hoofd telkens akelige gebeurtenissen afdraaide. Tak-tak-tak.”
Typerend voor de posttraumatische stressstoornis is verder een verhoogde prikkelbaarheid. Hutter: „Iemand die voorheen de rust zelf was, raakt ineens snel geïrriteerd.” Westerveld: „De lichten van het alarmsysteem in iemands hoofd staan als het ware voortdurend op rood.” Hutter: „Een juwelier schrok telkens als iemand in zijn winkel met zijn hand een beweging naar zijn binnenzak maakte, om zijn portemonnee te pakken. Eerder had namelijk een overvaller, die eerst rustig in de winkel had rondgelopen, uit zijn binnenzak een pistool getrokken.”
Een derde kenmerk van de posttraumatische stressstoornis is zogeheten vermijdingsgedrag. Hutter: „Een agente had zelf als kind te maken met huiselijk geweld. Toen ze later als politievrouw meldingen kreeg over huiselijk geweld, probeerde ze er altijd voor te zorgen dat ze niet als eerste ter plekke was. Ze ging ieder geval met angst en beven op zo’n melding af. Ze was bang voor de beelden in haar hoofd over die akelige periode uit haar jeugd.”
Kwetsbaar
Via de politiepoli van het AMC doorlopen getraumatiseerde agenten in principe hetzelfde traject. Allereerst is er een kort intakegesprek, meestal gevoerd door prof. dr. B. Gersons, bekend van traumabehandeling na onder meer de Bijlmerramp en de vuurwerkramp in Enschede.
Daarna verrichten Hutter of Westerveld een uitgebreid psychologisch diagnostisch onderzoek, bedoeld om te bezien of er daadwerkelijk sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Ze bespreken een lijst met een veertigtal mogelijk traumatische gebeurtenissen in het politiewerk, zoals schietincidenten, dodelijke ongevallen (met kinderen) en „horrorachtige” suïcides. Daarnaast staan ze stil bij mogelijke schokkende ervaringen in de privésfeer. Hutter: „Als je privé-emmer al vol zit, ben je extra kwetsbaar. Als een agent in zijn gezin bijvoorbeeld te maken krijgt met een doodgeboren kindje, kan hij in zijn werk eerder getraumatiseerd raken door een ongeval waarbij een kind omkomt.”
Is de posttraumatische stressstoornis vastgesteld, dan wordt de agent doorverwezen naar een therapeut in zijn eigen regio. Daar volgt de politieman- of vrouw zo’n zestien (praat)sessies, uitgesmeerd over ruim een halfjaar. Bij de eerste bijeenkomst mag ook de partner van de agent aanwezig zijn.
Heftig
Zwaartepunt van de therapie is de zogeheten imaginaire exposure. Dat houdt in dat de agent van de tweede tot ongeveer de zesde sessie in gedachten teruggaat naar een traumatische gebeurtenis. De politieman of -vrouw moet dat incident -bij voorkeur met gesloten ogen- terugvertellen en op die manier in een veilige omgeving herbeleven. Er is geen sprake van hypnose.
Westerveld: „Een agent vertelt stap voor stap over zijn traumatische ervaring. In de tegenwoordige tijd. „Het is mooi weer. Ik arriveer nu bij een brandend huis. Ik weet meteen dat het fout is. Ik hoor het zuigen van de vlammen. Ik ruik verbrand mensenvlees.”
Hutter: „Zo’n sessie is heftig, er kan zelfs eerst verergering van de klachten optreden. Ik zeg altijd: Je moet door de zure appel heen bijten. Die imaginaire exposure is meer dan ergens over praten. Het is intense herbeleving. Ik herinner me een politieman die helemaal vol schoot toen hij vertelde dat een klein kind op een brancard uit een brandend huis werd gedragen. Door in gedachten terug te gaan naar zo’n schokkende gebeurtenis, kan de agent zijn angsten een plek geven.”
Westerveld: „Tijdens de sessie kunnen politiemensen hun machteloosheid en emoties uiten. Dat was op het moment van het drama zelf niet mogelijk.”
Een ander onderdeel van de therapie is dat de betrokken agent schrijft of schildert over een beangstigende ervaring. Hutter: „Een agent zag op een Zuid-Hollands eiland, samen met zijn collega, een menigte van honderd agressieve discogangers tegenover zich. Het zou een halfuur duren voordat er assistentie van andere politiemensen was. De agent dacht dat hij zou worden doodgeslagen. Later schilderde de man een massa mensen met grote, dreigende tanden die op hem intrapten. Hij lag daar in het donker weerloos op de grond.”
Het is bedoeling dat agenten hun schrijfsels of schilderijen uiteindelijk aan het eind van de behandeling vernietigen, bijvoorbeeld door verbranding. Hutter: „Op die manier zet je op symbolische wijze een punt achter wat er gebeurd is.”
Pistool
Generen getraumatiseerde agenten zich als ze zelf om hulp moeten vragen? Hutter en Westerveld, die de agenten aan het eind van het traject nog een keer spreken, merken er weinig van. „Als agenten eenmaal hier zijn, geven ze zich blind aan ons over”, reageert Hutter. „Ze ervaren lijdensdruk in hun leven als gevolg van een trauma. Daar willen ze graag verandering in brengen. Het sfeertje van ”niet zeuren” bespeur ik in politiekringen niet meer zo sterk. In mijn eigen omgeving hoor ik mensen wel eens zeggen dat mensen maar niet moeten kiezen voor de politie als ze niet tegen schokkende gebeurtenissen kunnen. Maar daar ben ik het niet mee eens. Een agent wil mensen helpen, heeft heel wat te verstouwen, maar staat niet op met de gedachte dat hij vandaag een pistool op zich gericht krijgt.”
Juist onverwachte gebeurtenissen kunnen leiden tot trauma’s, benadrukt Hutter. „Wij krijgen hier dan ook voornamelijk agenten van de noodhulp. Zo kwam hier een politieman die bij een eerste ongevalsmelding te horen kreeg dat er één gewonde was gevallen. Toen hij ter plaatse kwam, bleken er drie verminkte dodelijke slachtoffers te zijn en twee gewonden.” Westerveld: „Een andere agent vroeg een automobilist om zijn rijbewijs. De chauffeur trok echter een wapen uit zijn dashboardkastje en schoot onmiddellijk. Het bleek te gaan om een voortvluchtige crimineel. De politieman kwam er met een schampwond naast zijn oog van af.”
Hoewel niet iedere agent er weer helemaal bovenop komt, werpt de therapie zijn vruchten af, vinden beide psychologen van de politiepoli. Hutter: „Zeker na de herbelevingssessie neemt bijvoorbeeld het aantal nachtmerries meestal af. We merken aan het eind van de therapie dat mensen weer kunnen lachen.”
Belaagde agente: We vochten voor ons leven
Ze dacht dat ze het niet zou redden. Samen met een collega raakte de 31-jarige Marokkaanse hoofdagente Fatima uit Almere vorig jaar mei slaags met vier agressieve Antillianen. De nood steeg zo hoog dat de politievrouw een waarschuwingsschot loste. „Mijn collega en ik kregen in de surveillancewagen de melding dat een auto met vier personen een stopteken had genegeerd van twee andere agenten te voet. Een van die politiemensen was bijna van de sokken gereden.
Toen wij het voertuig in de gaten kregen, gaven we via ons bord op de auto een stopteken. De inzittenden, een Antilliaanse man en drie Antilliaanse vrouwen, reden echter door. Vervolgens zetten we de zwaailichten aan. De Antillianen bleven doorrijden. Uiteindelijk parkeerde de man zijn auto in een doodlopende straat.
Toen wij uitstapten en de man vroegen waarom hij de stoptekens had genegeerd, ging de Antilliaan meteen uit zijn dak. Hij werd ontzettend agressief. Intussen stroomden buurtbewoners toe. De Antilliaan en ook de drie vrouwen schreeuwden en maakten ons uit voor rotte vis. Dat konden we niet accepteren.
Mijn collega en ik pakten de Antilliaan elk bij een arm en wilden hem in de boeien te slaan. Direct begonnen de vrouwen aan ons te plukken. Trekken, duwen, schreeuwen. Ik had inmiddels versterking via de portofoon gevraagd. In de politieauto ging de Antilliaan achter de bestuurdersstoel zitten. Maar dat mag niet. In verband met de veiligheid moet een arrestant altijd achter de passagiersstoel gaan zitten. Intussen trok een van de vrouwen de man weer uit de politieauto.
Even later probeerde ik buiten de auto de man alsnog in de boeien te slaan. Hij sloeg in op mijn hoofd. Meppen, meppen, meppen. Toen schoot mijn collega te hulp.
Intussen greep ik mijn wapenstok. Daarop vielen die Antilliaanse vrouwen me aan. Ik drukte de noodknop op mijn portofoon in. Dat betekent dat alle politiewagens in Almere meteen naar ons toe moeten komen. Ik was bang dat ze ons niet zouden vinden.
Tussen twee auto’s zag ik mijn collega in gevecht met de Antilliaan. Het was een hysterische boel. Ik zag bloed, dat bleek later van zowel mijn collega als van de Antilliaan te zijn. Mijn collega slaakte een soort oerschreeuw. We vochten voor ons leven. Ik dacht: tegen de tijd dat de collega’s ons te hulp schieten, kunnen ze ons hier wegdragen. Ik was zo bang, zo angstig.
Toen trok ik mijn wapen. Ik schoot in de lucht. Ineens viel alles stil. De Antilliaan hield onmiddellijk op met vechten. De vrouwen trokken zich terug. Mijn collega draaide zich naar mij om. Hij hijgde zwaar. Later zei hij dat hij er echt over heeft gedacht om de Antilliaan dood te schieten.
Van alle kanten kwamen collega’s aanrijden. Ik barstte in janken uit. Vooral ook omdat uit het publiek werd geschreeuwd dat ik geschoten had. Nu was ik ook nog de boeman. Ik voelde brandende pijn, had dikke ogen. Later bleek dat de Antilliaan zo agressief was omdat hij bang was dat zijn auto in beslag genomen zou worden. Hij had vele boetes openstaan.
De maanden na het incident ging het steeds slechter met mij. Het overlijden van mijn vader aan kanker maakte mijn problemen nog groter. Ik vertrouwde niemand meer en had een aversie tegen donkere mensen. Als ik een donkergekleurd persoon moest benaderen, klopte mijn hart in mijn keel. Wanneer ik thuis stond af te wassen, kwamen me telkens die beelden van die vechtpartij voor de geest. Ik was moe, uitgeput. Ik sliep niet of slecht. Ik was bang voor nachtmerries. Collega’s snauwde ik af.
Dit voorjaar ben ik in behandeling gegaan bij de politiepoli van het AMC in Amsterdam. Eerlijk gezegd geloofde ik eerst niet zo in die praatsessies, maar ik was zo hopeloos dat ik alles wilde proberen. Ik moest zo precies mogelijk vertellen wat er was gebeurd. Best heftig. Janken natuurlijk. Tot mijn verbazing leek het alsof er een pak van mijn schouders afviel. Gaandeweg verdwenen de angstgevoelens en kon ik weer normaal slapen. Het incident beheerst mijn leven niet meer, ik ben op de goede weg.
Wel ben ik uit de noodhulp gestapt, sinds kort werk ik bij de recherche. Dan heb je regelmatiger werktijden. Ik stond als kleine vrouw van 1,60 meter heus wel mijn mannetje. Sprong in het uitgaansgebied tussen vechtende Antillianen, Marokkanen en Surinamers. Maar nu denk ik: Daar begin ik niet meer aan.”
Om privacyredenen is de naam Fatima gefingeerd.
Agressie tegen politiemensen
Vrijwel iedere agent krijgt te maken met geweld. Agressie tegen politiemensen is de afgelopen jaren „fors” gestegen, meldde recent de Vrije Universiteit van Amsterdam na een onderzoek onder leiding van strafrechtgeleerde prof. dr. Jan Naeyé. Zo steeg het aantal incidenten waar bedreiging aan het adres van agenten een rol speelt met 600 procent en het aantal mishandelingen tegen politiemensen met 300 procent. De onderzoekers tekenen er wel bij aan dat die cijfers ook mede gevolg kunnen zijn van een actiever bekeuringenbeleid en een betere registratie. Op deze pagina een artikel over behandeling van getraumatiseerde agenten en het verhaal van een belaagde politievrouw.