NSB’er als vader
Hoe hebben kinderen van NSB’ers, SD’ers en SS’ers een positie verworven in de naoorlogse samenleving? In hoeverre heeft het feit dat hun ouders tijdens de oorlog fout waren, een stempel op hun leven gezet? Deze en andere vragen staan centraal in het onderzoek dat vorige maand werd gestart door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en Cogis, het kennisinstituut voor sociale en psychische gevolgen van oorlog, vervolging en geweld.
Cogis heeft dit najaar ook een begin gemaakt met Open Archief, een project dat kinderen en kleinkinderen van foute ouders de mogelijkheid biedt op een speciale website hun verhaal te doen (openarchief.nl). Tientallen mensen hebben inmiddels op het initiatief gereageerd. Speciaal voor hen organiseert Cogis schrijfcursussen waarin zij kunnen leren hoe ze woorden aan hun emoties kunnen geven.Kinderen van foute ouders spelen ook een rol in een tentoonstelling over de internering van NSB’ers, hun vrouwen en kinderen in Kamp Westerbork (kampwesterbork.nl). De expositie is van 1 december tot en met 31 maart te bezichtigen in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Er worden verschillende themadagen met historici, ooggetuigen en kinderen van foute ouders georganiseerd.
Tot op de dag van vandaag voelt ze zich erop aangekeken, zij het minder dan vroeger: haar vader koos tijdens de Tweede Wereldoorlog de verkeerde kant, hij deed zelfs mee aan de Jodenvervolging. Tanja van der Woud-Wolterbeek (63): „Als mensen mij afwijzen of met argwaan bejegenen, zegt mijn gevoel vaak: Terecht. Maar het ís natuurlijk niet terecht.”
Ze was nog niet geboren toen haar vader lid werd van de NSB en later, in de oorlogsjaren, zich aansloot bij de SD, de Duitse Sicherheitsdienst. Zijn besluit om zich aan de zijde van de bezetter te scharen, zou op haar leven een zware wissel trekken. „Ik was kind van foute ouders. Zo zagen de mensen mij. Dat ik daarop werd afgerekend, daar had ik begrip voor. Lange tijd dacht ik dat ik dat had verdiend”, zegt Van der Woud.
Enkele maanden na haar geboorte in Kamp Vught, waarheen haar moeder net als veel vrouwen van collaborateurs na de bevrijding was overgebracht, werd ze in een pleeggezin geplaatst. Haar vader zat toen achter slot en grendel, opgepakt wegens Jodenvervolging. Vanuit het SD-hoofdkwartier in Eindhoven had hij jarenlang deelgenomen aan arrestaties en wegvoeringen van Joodse mannen, vrouwen en kinderen. Hij had er dertien jaar gevangenisstraf voor gekregen.
Op haar zevende keerde Van der Woud terug naar haar moeder in Eindhoven. „Mijn vader mocht in die tijd ook naar huis vanwege een ernstige ziekte. Zeven maanden later is hij overleden. Ik heb nauwelijks herinneringen aan hem, behalve dan dat hij me een keer op m’n kamertje met een liniaal hard op m’n beide handen sloeg omdat ik in een winkel ongevraagd een snoepje uit een pot had genomen.”
Duitse woordjes
Van der Woud werd zich het foute verleden van haar vader vooral in haar tienerjaren bewust. „Soms lieten mensen dat tussen neus en lippen door merken, soms heel openlijk. Ooit siste een leraar Duits op de middelbare school mij toe: „Heb jij je woordjes niet geleerd? Dat hoeft ook niet, waarom zou jij die nog moeten leren?” Vanbinnen voelde ik mij diep geraakt, maar ik had inmiddels geleerd niets van m’n emoties te laten zien.”
Toen Van der Woud op haar zeventiende werd uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek in een ziekenhuis, zag ze haar brief met cv en referenties op het bureau van haar gesprekspartner liggen. „Ik wist niet wat ik zag. Op het papier waren enkele aantekeningen gemaakt. Te midden van de krabbels stond in grote letters: NSB. Kennelijk had een van mijn referenten het nodig gevonden dat door te geven. Gelukkig bleek het geen obstakel te zijn om mij aan te nemen.”
Extra belastend voor Van der Woud was het gegeven dat haar moeder, die enkele maanden geleden overleed, geen enkele bereidheid had tot een gesprek over haar vader en haar eigen betrokkenheid bij diens werk. „Ik kon met mijn gevoelens nooit bij haar terecht. Ook later niet, toen ik op onderzoek uitging en op het ministerie van Justitie het dossier over mijn vader las en mij duidelijk werd hoezeer hij zich in de oorlog had misdragen.”
De muur van zwijgzaamheid leidde bij Van der Woud tot gevoelens van eenzaamheid. „Ik zou zo graag op allerlei vragen antwoord krijgen. Hoe is mijn vader ertoe gekomen mee te doen aan de uitroeiing van de Joden? Wat heeft hem bewogen? Hoe kon hij ooit zover komen? Wat was hij voor een man? Ik vind het pijnlijk dat ik daar geen zicht op heb. Ik heb nooit een vader gehad van wie ik heb kunnen houden.”
Lotgenoten
Lange tijd hechtte Van der Woud geloof aan het idee dat zij zelf niet helemaal deugde omdat haar vader als NSB’er en SD’er helemaal niet deugde. Totdat ze begin jaren tachtig in aanraking kwam met de Werkgroep Herkenning, een organisatie voor kinderen van foute ouders. Door gesprekken met lotgenoten kreeg ze meer zicht op haar eigen situatie en werd het haar duidelijk dat zij allerminst verantwoordelijk kon worden gehouden voor wat haar vader heeft gedaan.
„Met vallen en opstaan heb ik geleerd dat ik een eigen, volwassen mens ben, verantwoordelijk voor mijn eigen doen en laten”, zegt Van der Woud. „Ik schaam me er niet meer voor om te zeggen dat mijn vader in de oorlog fout was, al vind ik het nog niet altijd even gemakkelijk. Ook heb ik er geen behoefte meer aan zijn gedrag te vergoelijken. Híj heeft het gedaan, ik en mijn drie broers en mijn zusje hebben er niets mee te maken.”
Ze vindt ook niet dat ze als dochter de roeping heeft om de misdaden van haar vader te compenseren door overdreven aardig te doen jegens anderen en zorgzamer te zijn dan ze al is. „Tegelijk zie ik wel bij mezelf dat het leed en de psychische schade van medemensen mij snel raken. Ik wil graag opkomen voor mensen die gebukt gaan onder onrecht. Misschien heb ik door mijn eigen ervaringen meer oog gekregen voor hun pijnlijke omstandigheden.”
Meer informatie: www.werkgroepherkenning.nl.
„Pijnlijk genoeg had hij geen ruggengraat”
Zacharias Sleijfer was in de Tweede Wereldoorlog een gevreesd man. Vriend en vijand had weet van de martelpraktijken die hij er als SD’er tijdens verhoren van verzetsmensen op nahield. Zijn zoon, mr. Willem Sleijfer, nam er als tiener met afschuw kennis van. „Er moet een moment in zijn leven zijn geweest waarop hij wist: Ik ga een grens over. Dat hij toen niet terugdeinsde, dat neem ik hem kwalijk, ook ruim zestig jaar na dato.”
Was zijn vader een sadist? Mr. Sleijfer (63), advocaat in Leeuwarden, aarzelt bij de vraag naar een typering van het karakter van zijn vader, de man die in Friesland nog altijd bekendstaat om zijn optreden bij het verhoren van gevangenen. „Onmiskenbaar had hij sadisme in zich”, erkent hij. „Maar er was meer. Mijn vader bood verzetsmensen ook hulp. Hij waarschuwde hen bijvoorbeeld als er een actie van de Duitsers op komst was. Daar getuigden hun bedankbrieven na de oorlog van.”
Was Sleijfer senior een slappeling? „Ja”, zegt Sleijfer, „in zekere zin wel. Hij had geen morele ruggengraat, geen levensovertuiging die hem duidelijk maakte dat wat hij deed niet door de beugel kon. Natuurlijk, het zou moeilijk voor hem zijn geweest om zich los te maken uit het net waarin hij verstrikt was geraakt. Toch zeg ik: Had hij het maar geprobeerd.”
Creatief
Sleijfer heeft zijn vader nauwelijks gekend. Hij kwam in augustus 1945 ter wereld, zijn vader zat toen in de gevangenis in Den Haag. Pas toen Sleijfer senior begin jaren vijftig om onduidelijke redenen van rechtsvervolging werd ontslagen en justitie hem overplaatste naar een inrichting in Franeker, mocht hij af en toe bij hem op bezoek komen. „Ik vond hem een aardige man. Hij maakte mooie tekeningen voor mij.”
Zijn vader overleed toen Sleijfer acht jaar was. „Dat was in 1953. Hij had kanker. „Papa is ziek, het gaat niet goed met hem”, zei mijn moeder op een dag tegen me. Hij is begraven zonder dat ik en mijn broer erbij aanwezig waren.”
In die tijd had Sleijfer amper weet van het ’foute’ verleden van zijn vader. Net als andere kinderen van NSB- en SD-ouders werd hij wel eens uitgescholden door leeftijdgenoten, maar veel hinder ondervond hij daarvan niet. „Ooit had ik ruzie met een buurjongen. „Vuile mof”, wierp hij me opeens voor de voeten. Mijn grootouders, bij wie wij woonden, hoorden dat en kwamen meteen in actie. Ze spraken de ouders van het kind erop aan. Wat ook scheelde, was dat ik nogal fors ben uitgevallen. Ik liet me niet zomaar uit het veld slaan.”
Aanslag
Het lezen van de brieven die zijn vader vanuit de gevangenis aan zijn moeder schreef én het bestuderen van enkele geschiedenisboeken over de oorlog in Friesland gaven Sleijfer „stukje bij beetje” zicht op de rol van zijn vader bij de SD. Tot zijn ontsteltenis las hij dat zijn vader had meegedaan aan de opsporing en vervolging van Joden. Het verzet had weinig met hem op: eind 1944 pleegde het een aanslag op hem. Ternauwernood wist Sleijfer aan de dood te ontsnappen.
Tijdens de verhoren ging het er hard aan toe, ontdekte Sleijfer. „Er werd geslagen en geschopt. Ook pasten de SD’ers de zogenaamde badkuipmethode toe: gevangenen werden in een ton met water gestopt. Als ze bijna verdronken, ging het deksel weer open en werden ze er aan de haren uitgetrokken. Waarna de verhoren opnieuw begonnen.”
Sleijfers vader stond erbij en greep niet in. Dat laatste is het minste wat van zijn betrokkenheid kan worden gezegd. „Misschien gaf hij wel opdracht voor de martelingen - wie zal het zeggen?” aldus Sleijfer. „Hoe dan ook, voor zijn doen en laten kan ik op geen enkele manier begrip hebben. Mijn vader moet geweten hebben dat hij tegen alle regels van menselijk fatsoen inging. Dat hij zich er niet van heeft laten weerhouden, vind ik pijnlijk en verdrietig.”
Idealen
Het verleden van zijn vader speelde Sleijfer één keer in zijn loopbaan danig parten. Dat was toen hij in de jaren zeventig solliciteerde naar een hoge functie bij het Friese provinciebestuur. Medewerkers van de afdeling waaraan hij leiding zou geven, vormden een protestcomité. „Ik kon hun gevoelens goed begrijpen”, zegt de advocaat, terugblikkend. „Gelukkig nam een gedeputeerde het voor mij op. „Sleijfer junior mogen we niet verwarren met Sleijfer senior”, was zijn boodschap. Niemand kon die woorden met meer zeggingskracht uitspreken dan hij: de man had zelf in het verzet gezeten.”
Het feit dat zijn vader SD’er was heeft hem op geen enkele manier emotionele of psychische schade berokkend, zegt Sleijfer. „Ik heb er geen schrammetje aan overgehouden”, voegt hij er met nadruk aan toe. „Misschien scheelt het dat ik een opgeruimd karakter heb. Mijn opa zei altijd: „Jij zong al toen je nog in de wieg lag.” Mijn moeder, die altijd goed voor ons heeft gezorgd, ging er wel onder gebukt. Mijn vader heeft haar leven geruïneerd.”
Sleijfer werkt al jaren in de advocatuur, zijn specialisme is staats- en bestuursrecht. Zou hij mensen als zijn vader willen verdedigen? „Ik denk van niet. Strafrecht is niets voor mij. Ik heb nogal de neiging aan de kant van het slachtoffer te gaan staan.”
De advocaat vraagt zich hardop af aan welke kant hijzelf in de oorlog zou hebben gestaan. Na enig nadenken: „Ik durf niet zomaar een antwoord te geven. De scheidslijn tussen goed en fout is dunner dan dun. Zou ik in het verzet zijn gegaan? Waarschijnlijk niet. Zou ik me bij de vijand hebben gevoegd? Ik vraag het me af. Wat ik wel weet, is dat verzetsmensen destijds werden gedreven door duidelijke idealen. Velen hadden een uitgesproken visie op de wereld en het leven. Helaas schortte het daaraan bij mijn vader.”