Tegen het zwartberookte stompje
Cats Wor, de naam van een predikant uit de negentiende eeuw. Zou die naam in Nederland nog voorkomen? Hoe ik aan die naam kom? In 1874 schreef ene H. H. Hartman een roman: ”Gesina de jeugdige emigrante”. Gesina was het dochtertje uit een arm kleermakersgezin. Ze werd door haar baas ontslagen. „Wat nu?” peinsden de ouders. Naar de Zuid-Afrikaanse Kaap. Dat kon via de ”Commissie ter overzending van jonge lieden als dienstboden naar Kaap de Goede Hoop”.
Tussen 1856 en 1860 werden zo 365 kinderen naar Zuid-Afrika getransporteerd om daar (kinder)arbeid te verrichten. Contactpersoon was (onder anderen) de vermaarde filantroop ds. O. G. Heldring. Drie kinderen uit Enkhuizen werden in die jaren aangemeld bij de pastor aldaar, ds. E. Cats Wor. Van hem wilde ik meer weten. Zo kwam ik bij het fraaie boek van wijlen dr. J. Haitsma, ”Hervormd Mijdrecht in de loop van vier eeuwen van 1568-1973” (uitgave VéWé, Mijdrecht 1984). In Mijdrecht was Cats Wor namelijk van 1843-1850 (beginnend) predikant.Op de dag van zijn intrede in Mijdrecht op 2 april 1843 kreeg de weleerwaarde een bedrag van 10.000 gulden, zijnde een „milde gift voor de armen, hem door een milden gever ter hand gesteld.” Nochtans constateert de diaconie nog in datzelfde jaar dat de toestand van de armenkas zodanig was, „dat men niet dan in den allergrootsten nood de bedeeling en andere toelagen kan vermeerderen.”
Het oude kwaad van diaconale kapitaalvorming, concludeert Haitsma. Want wel besloten de heren armenverzorgers tot „eenige belegging in een los effect.”
Om overigens de waarde van 10.000 gulden in die jaren in te schatten, bedenke men dat in Mijdrecht, waar de hervormde gemeente toen 1115 zielen telde, de paascollecte voor noodlijdende kerken 23,40 gulden opbracht en de pinkstercollecte voor het Zendingsgenootschap 36,80 gulden.
Ds. Cats Wor had zijn intrede gedaan met de tekst uit Kolossensen 1:28: „Hem verkondigen wij, terwijl wij ieder mens terechtwijzen…” In de annalen staat niet vermeld of de pastor ook de diakenen heeft terechtgewezen.
Nieuwe licht
Op zijn oude dag, namelijk in 1888, zette Cats Wor zich nog tot het schrijven van een terugblik op Mijdrecht, in geschrift met de titel ”Godsdienstige communisten voor veertig jaren.” Het betrof zijn ervaringen met een afdeling van de Zwijndrechtse Nieuwlichters, die onder leiding van Dirk Valk in Mijdrecht was neergestreken. Het waren „rondreizende glazenmakers, tuinarbeiders, rondventers van allerlei zaken en ook turfschippers” die in gemeenschap van goederen leefden. Cats Wor veronderstelde: ook in gemeenschap der vrouwen, zoals bij de Zwijndrechters in het algemeen, maar dat hebben latere kenners ontkend. Intussen deelden zij, ondanks eigen armelijke toestand hun tafel met bij hen aankloppende armen. Een voorbeeld voor de diakenen dus.
Dirk Valk, een der zes oprichters van de Zwijndrechtse Nieuwlichters, was hun „vader” en bewoonde met zijn gemeenschap van aanvankelijk tachtig en uiteindelijk dertig personen een „klein vervallen landgoed”, een boerderij met de naam ”Groenewoud”, tussen Woerdense Verlaat en Uithoorn.
Vader Valk bezocht menigmaal de pastorie, zodat de pastor van Mijdrecht de sekte van nabij leerde kennen. „Vaders” vrouw maakte „stichtelijke, maar onmogelijke verzen.” De zondag vierden ze niet, want alle dagen moesten Christus-geheiligd zijn, „met gemeenschappelijk Bijbellezen, driemaal daags, afgewisseld met gebed en gezang.” Geen doop en avondmaal. Droefheid over het overlijden van iemand uit de kring was verboden. Men zong dan steevast „het 20ste der Evangelische Gezangen”:
„Ons hart verheugt zich, dat bij God,
’t Bestuur is van geheel ons lot,
dat Hij ons vreugd of ongeval
naar wij behoeven zenden zal.”
En verder: God is liefde, dus geen eeuwige verdoemenis; de liefde van God zou ook bij „een verhard zondaar” na diens dood de „hellepijn” lenigen.
Pacifist
De Nieuwlichters waren ook pacifist. Maar, wierp Cats Wor Vader Valk tegen, mag men dan ook een inbreker niet „afweren met voorhouden van en afschieten van een pistool?”
Antwoord: „Wanneer een dief in mijn huis door mij werd betrapt, dan zou ik hem eerst moeten ondervragen, of hij uit gebrek ging stelen.” In dat geval zou hij hem helpen, zo goed hij kon. Als echter „begeerlijkheid hem dreef”, zou hij hem vermanen en het verdere beloop aan God overlaten.
Op een bepaald moment bood Cats Wor, zelf liefhebber van „het Nicotiaanse kruid”, zijn gast een „kort pijpje” aan. Maar nee, een van de leden van de gemeenschap kreeg ooit een openbaring en had toen „een laatste trekje gedaan en het zwartberookte stompje voorgoed weggelegd.” Want, argumenteerde Valk ten overstaan van de Mijdrechtse pastor, „toen gij het rooken aanleerdet, verzette uwe natuur zich ertegen en gij hebt kunstmiddelen, die onder uw bereik vielen, moeten gebruiken, om de onaangename gevolgen te voorkomen; het is dus een verkeerd, met uwe natuur strijdend aanwendsel. Het bederft uwe maag en uwe eetlust. Het maakt den dampkring in uwe kamer voor uzelven en anderen onfrisch. En daarvoor geeft gij geld uit, dat gij zooveel beter, ten behoeve van anderen zoudt kunnen gebruiken.”
Staatssecretaris
Zo ziet men maar weer dat ook nieuwlichters hun goede kanten kunnen hebben. Vandaag zou David Valk, gewezen schout van Waddinxveen, en geenszins „een onbetekenend man”, zoals Cats Wor opmerkte, maar kenners hebben bestreden, staatssecretaris van volksgezondheid kunnen zijn. Hij zou het rookverbod van minister Klink in kroegen en aanverwante percelen krachtig ter hand nemen.
Blijkens zijn attitude tegenover inbrekers zou hij echter alle tijd nemen om overtreders te overreden. Dat schiet niet op. Verder zou hij zich beijveren om het uitgespaarde geld aan de armen te geven.
Zelf heb ik al veertig jaar geleden de pijp gedoofd. Dan heb ik nog wel wat goed te maken.