Drie meldingen bij commissie late abortus
De commissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen ontving vorig jaar drie meldingen van artsen. Dat meldt de commissie in het jaarverslag dat deze week verscheen.
Eind 2006 werd de commissie ingesteld met als doel de meldingsbereidheid van artsen rond zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging te vergroten. De commissie adviseert het openbaar ministerie vervolgens of de arts moet worden vervolgd.De drie meldingen van afgelopen jaar hadden alle betrekking op een late zwangerschapsafbreking. Twee van de drie meldingen betroffen echter een late abortus in categorie 1. Daarbij gaat het om een foetus met onbehandelbare, ernstige aandoeningen, zoals het ontbreken van een long- of nierfunctie, zonder overlevingskansen. Rond deze meldingen is de commissie niet toetsingsbevoegd. Artsen zijn bij het uitvoeren van dergelijke abortussen niet strafbaar, zolang ze zich houden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen die gelden bij abortussen die worden uitgevoerd voor de 24e zwangerschapsweek.
De derde melding betrof een zwangerschapsafbreking in categorie 2 en viel wel binnen de bevoegdheid van de commissie. Deze abortus betrof een foetus die wel een zekere overlevingskans had, maar met zulke ernstige aandoeningen kampte dat de arts na de geboorte om medisch-ethische redenen zou afzien van actieve behandeling. De voorwaarden waaronder een arts dan abortus mag verrichten, zijn onder meer dat er een uitdrukkelijk verzoek moet zijn van de moeder, er minstens één onafhankelijke arts wordt geraadpleegd en het voortzetten van de zwangerschap naar heersend medisch inzicht niet meer helpt om een meer nauwkeurige diagnose te stellen.
Volgens de commissie was aan deze voorwaarden voldaan. Inmiddels is dit oordeel overgenomen door het college van procureurs-generaal.
Het is de commissie niet duidelijk waarom zij slechts drie meldingen ontving. Een mogelijke verklaring is de invoering begin 2006 van het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) voor elke zwangere vrouw. „Afwijkingen worden daarmee vaker en eerder opgespoord en de zwangerschap kan nog vóór de duur van 24 weken worden afgebroken zonder dat de ingreep bij de commissie moet worden gemeld”, aldus het verslag.
Onduidelijk is volgens de commissie of de bredere toepassing van het SEO ook het uitblijven van meldingen rond levensbeëindiging bij pasgeborenen kan verklaren. Vorig jaar werden bij de commissie in het geheel geen meldingen gedaan.