Binnenland

Veiligheid kind bij jeugdzorg in het geding

De Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg werken nog steeds te veel langs elkaar heen. Dat concludeert de Inspectie jeugdzorg in een maandag verschenen rapport.

Binnenlandredactie
27 October 2008 11:50Gewijzigd op 14 November 2020 06:37
UTRECHT - De Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg werken nog steeds te veel langs elkaar heen. Dat concludeert de Inspectie jeugdzorg in een maandag verschenen rapport. Foto: ANP
UTRECHT - De Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg werken nog steeds te veel langs elkaar heen. Dat concludeert de Inspectie jeugdzorg in een maandag verschenen rapport. Foto: ANP

In het rapport bekritiseert de inspectie vooral de communicatie tussen raad en bureaus rond de voorgenomen terugkeer van kinderen bij de natuurlijke ouders, na een uithuisplaatsing in een instelling of pleeggezin. Of de thuissituatie van het kind voldoende is verbeterd voor een verantwoorde terugplaatsing moet sinds 1996 worden getoetst door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit veronderstelt tijdig overleg tussen deze raad en de bureaus, stelt de inspectie in het rapport.Niet alleen het voornemen om een uithuisplaatsing te beëindigen moet worden gemeld bij de raad, de bureaus moeten ook inzicht geven in de beweegredenen om een terugplaatsing in gang te zetten. Op beide fronten gaat het mis, aldus het inspectierapport. Het tijdig voorleggen van de voorgenomen maatregel gebeurde slechts in 4 procent van de onderzochte dossiers. Slechts 11 procent van de dossiers was „volledig informatief.”

Dat betekent dat veel gezinsvoogden het besluit tot terugplaatsen bij de raad onderbouwen op een manier die volgens de inspectie buitengewoon summier is. ”Verbetering van de situatie”, of ”ouders zijn gemotiveerd om te veranderen” zijn voorbeelden van standaardformuleringen die volgens de inspectie te weinig inzichtelijk zijn.

Behalve de jeugdzorg krijgt ook de kinderbescherming ervan langs. Onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming berusten volgens de inspectie te gemakkelijk in de huidige situatie. Zij zouden meer moeten hameren op het belang van tijdig contact en alsnog onderzoek moeten gelasten als de terugplaatsing al achter de rug blijkt op het moment dat de melding hen bereikt.

Hoogleraar jeugdbescherming dr. W. Slot noemt de inventarisatie van de thuissituatie van het uit huis geplaatste kind „het grote, zwarte gat” van de jeugdzorg. „Kinderen zelf worden na de uithuisplaatsing over het algemeen goed gevolgd. Tegen de tijd dat zij voldoende hersteld zijn om terug te keren, blijkt nogal eens dat de ouder bij wie het kind is weggehaald zijn of haar leven weer enigszins op de rails heeft, bijvoorbeeld na het vinden van een nieuwe partner. Voor de gezinsvoogd kan dat al reden zijn het sein voor terugplaatsing op groen te zetten. Ik vind dat zorgelijk. In mijn ogen moet je de bewijslast omkeren: de thuissituatie is onveilig totdat het tegendeel blijkt.”

Bij het inventariseren van de thuissituatie zijn meerdere partijen betrokken dan alleen de Bureaus Jeugdzorg, tekent Slot aan. „De zorginstelling waar het uit huis geplaatste kind verblijft en de instanties die de pleeggezinnen begeleiden, hebben daarin ook een taak, we kunnen dit niet overlaten aan de toch al overbelaste gezinsvoogden.” De eis van de inspectie dat terugplaatsingen al vanaf 2009 beter zullen verlopen, noemt Slot „naïef.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer