„Calvinisme en intolerantie niet synoniem”
Het verlichtingsdenken in het religiedebat mag positief gewaardeerd worden, volgens prof. dr. H. J. Selderhuis. „Wel moet je een keer kunnen stoppen en buigen voor het gezag van de Bijbel”, zei hij woensdag tijdens een debat aan de Universiteit Leiden.
Uit een onderzoek naar de verlichting -in de zeventiende en achttiende eeuw- leerde prof. Selderhuis dat het rationeel-kritische tijdperk niet alleen afkeuring verdient. „Luister eens naar de kritiek op je eigen standpunt, ook al ben je het er niet mee eens. Dat is winst.”Kritisch wees hij erop dat het ook een vrucht van de verlichting is „dat je je standpunt zo absoluut kan maken, dat je weer net zo intolerant bent als iemand die gelooft op gezag van de geopenbaarde waarheid.”
De kerkhistoricus aan de Theologische Universiteit van Apeldoorn ging met dr. J. W. Buisman, historicus aan de Leidse universiteit, in discussie over de vraag wat het belang van de verlichting is voor het religiedebat.
Een te grote plaats voor de verlichting wijst prof. Selderhuis af. Volgens hem begint de discussie met het in twijfel trekken van de schepping in zes dagen en eindigt het met het ontkennen van de opstanding van Jezus. Er moet een moment komen dat een theoloog erkent dat zijn kennis niet toereikend is en gelooft op gezag van de Bijbel.
Op welk moment je moet erkennen dat je het niet weet, viel buiten de doelstellingen van het debat. Wel zorgde prof. Selderhuis met zijn opstelling voor vuurwerk in de discussie.
Prof. dr. G. G. de Kruijf, een van de 35 luisteraars in de zaal, vat de problemen rond het geloven op gezag samen: „We noemen het fundamentalistisch dat u als modern denker blijft geloven in een wereld die in zes dagen geschapen is. Omdat we dat moeilijk vinden te plaatsen, krijgt het ook snel een negatieve waas. Je hebt een bepaalde openheid nodig om dit verbazingwekkende standpunt toe te laten in het religiedebat.”
Prof. Selderhuis erkent dat. „Het gevaar is dat ik op dit punt wordt uitgesloten van het debat, en daarom alles wat ik zeg niet ter zake doende is.”
Massief
Kenmerken van het verlichtingsdenken zijn volgens dr. Buisman de autonomie van de mens in het opdoen van kennis, tolerantie en een open en kritische houding. „Natuurlijk heeft de verlichting ook haar eigen vooronderstellingen, zoals het nemen van de rede als uitgangspunt.”
Prof. Selderhuis breekt in en vraagt dr. Buisman of hij zulk fundamentalisme geen dogmatisme moet noemen. Want bij zo’n pakket aan voorwaarden is een gesprek niet meer mogelijk. „Alsof tolerantie en een open mind bij de verlichting horen, terwijl calvinisme en intolerantie ook in een en hetzelfde rijtje thuishoren. Dat is me te gemakkelijk.”
Volgens de kerkhistoricus uit Apeldoorn is fundamentalisme -een term die hij liever niet gebruikt omdat het een negatieve lading heeft gekregen door de islamdebatten- en verlichting daarom niet per definitie een tegenstelling. Het kan in zowel bij orthodox-gereformeerden als verlichtingsdenkers voorkomen. „Fundamentalistisch ben je als je je dichttimmert voor alle kritische geluiden op je eigen standpunt.”
Toch blijft het debat cirkelen om de vraag hoeveel ruimte er is voor de rede en voor het gezag van de openbaring. Dr. Buisman: „Wat betekent dan het openbaringsbegrip en hoe massief vul je het in? Zo massief dat je fundamentalistisch bent, of zo vaag dat je niet anders denkt dat je een filosoof uit de achttiende eeuw?”
De Leidse historicus legt uit dat een verlichtingsfilosoof als Voltaire (1694-1778) geloofde in God als Schepper. Met de goddelijke voorzienigheid had hij meer moeite.
Daar kan prof. Selderhuis niet mee uit de voeten. Volgens hem kennen zulke verlichtingsdenkers God niet zoals Hij in de Bijbel geopenbaard is. In een God, die zich heeft geopenbaard op Golgotha, kunnen ze niet geloven. „Wat ik van verlichting weet, is dat er van het geloof niet veel meer overblijft.”
Het volgende debat wordt gehouden op 29 oktober tussen dr. T. van Eijk, voorzitter van de Raad van Kerken, en drs. W. Dekker, studiesecretaris van de IZB. Hoofdvraag is welke vorm van oecumene in de 21e eeuw nagestreefd moet worden.