Een tegeltje van onschatbare waarde
De sloot is dieper uitgegraven en er staat bijna geen water meer in. Verder is het strakke landschap tussen Nieuwe-Tonge en Middelharnis onveranderd sinds 20 augustus 1985. Die dag staat Marius van der Valk uit Papendrecht (41) in het geheugen gebrand. Een bromfietsongeluk veranderde zijn leven radicaal. Niet alleen maatschappelijk, maar ook geestelijk.
De 18-jarige Marius van der Valk uit Nieuwe-Tonge is een jongen als vele anderen. „Ik had leao gedaan, werkte bij een supermarkt in Stellendam, had een brommer en was alleszins godsdienstig.”Hij kerkt met zijn ouders in de hervormde gemeente in zijn woonplaats, waar ds. J. van den Born herder en leraar is. „Ik was altijd bezig met de dingen van Gods Koninkrijk. Op 18 augustus 1985 preekte ds. Van den Born over zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus, dat je in voorspoed dankbaar en in tegenspoed geduldig moet zijn. Die avond viel de duivel me enorm aan. Ik dacht: Er is geen God en vroeg: God, als U dan bestaat, wilt U mij een teken geven? Ik kreeg het antwoord: Deze week zul je in het ziekenhuis bekennen dat Ik er ben.”
Dinsdag 20 augustus is een vrije dag voor Marius. De zon schijnt. Hij heeft zijn bromfiets laten repareren - de remkabels waren stuk. Als hij voor een boodschap naar Middelharnis vertrekt, doet hij twee keer een knoop in de kinband van zijn helm. „Waarom doe je dat?” vraagt zijn moeder. „Voor de zekerheid, ik maak ook wel eens het riempje niet zo goed vast.”
Marius volgt met zijn brommer de parallelbaan van de Langeweg naar Middelharnis. Bij een van de laatste kruispunten slaat een auto vanuit Middelharnis van de Langeweg af en draait de Parallelweg op. Marius mindert vaart, de bejaarde automobilist ook; hij moet Marius voorrang geven. Béíden denken van elkaar dat ze voorrang krijgen en geven weer gas. De auto schept Marius. „Een toeschouwer zag mij met brommer en al over de auto heen vliegen, zo krampachtig hield ik mijn brommer vast. Pas toen ik in de sloot neerkwam en mijn linkerknie de hete uitlaat raakte, liet ik los.”
In het ziekenhuis blijkt dat Marius’ bovenbeen gebroken, zijn knie verbrijzeld en zijn linkeronderbeen verlamd is. „Mijn hele carrière viel in duigen. Ik zou een opleiding gaan doen om chef te worden. Mogelijk zou ik zelf een filiaal gaan leiden, maar door het verlamde onderbeen vielen al deze plannen in duigenxx. De artsen zeiden: Je zult binnenkort in een rolstoel terechtkomen.”
Geestelijk is het echter een goede tijd voor de jonge Marius. „Ik werd erg bemoedigd door de boetewoorden van Psalm 130. Ik ervoer dat het zonde was om aan het bestaan van God te twijfelen. Vanuit de diepten riep ik tot God, en Hij was mij tot troost en steun. De berijming van deze psalm, het vers ”Ik blijf den Heer’ verwachten”, hielp mij, maar ik vertelde het tegen niemand. Toen kwam ds. Van den Born op bezoek. Hij gaf mij een tegeltje waarop precies die regel staat: Ik blijf den Heer’ verwachten.” De inhoud van dat tegeltje is voor mij van onschatbare waarde geworden.”
Marius verblijft drie weken in het ziekenhuis. Dan volgt een lange periode van revalideren. De spierkracht in het onderbeen komt terug, maar de voet blijft verlamd. Specialisten in ziekenhuizen uit Rotterdam en Dirksland zeggen Marius: „Iets wat verlamd is, komt nooit meer goed.”
Ook de fysiotherapeute heeft na ruim een halfjaar geen hoop op herstel. Op 5 maart 1986 zegt ze dat ze niet meer weet wat ze moet doen. Als ze die dag opnieuw een elektrisch apparaat op de voet aansluit, krijgt ze telefoon. „Toen ze terugkwam, zei ze: „Wat ben je aan het doen?” Ik bewoog mijn voet. Ze zei: „Ik geloof nergens in, maar dit is een wonder.”” Marius krijgt de macht over zijn voet terug, hoewel nog enkele operaties nodig zijn. Hij kan na verloop van tijd zelfs het aangepaste schoeisel laten staan.
Zijn zwakke knie is echter wel een handicap in Marius’ loopbaan. Terugkeer bij de supermarkt blijkt niet mogelijk. Een reeks aan banen en baantjes volgt. Veelal blijkt de knie het probleem waardoor Marius het niet kan volhouden. Momenteel is hij in deeltijd thuiszorgmedewerker en postbode; zijn vrouw Anita zorgt voor het hoofdinkomen. „Het liefst zou ik iets met mensen doen, met ouderen of met kinderen.”
Ondanks deze maatschappelijke moeiten is Marius dankbaar voor de ommekeer die zich in 1985 in zijn leven voltrok. „God heeft me toen geholpen. Gelukkig is die God niet veranderd. Hij zal mij ook onderwijzen in de weg die ik in de toekomst gaan moet.”
Dit is de vijfde aflevering van een serie waarin RD-lezers herinneringen aan een bijzondere gebeurtenis ophalen. Volgende week deel 6.