Wrede wereld achter wiet
Geen enkel land ter wereld maakt onderscheid tussen softdrugs en harddrugs. Nederland koos er in 1976 voor dat wel te doen. Harddrugs als heroïne, cocaïne en lsd; dat was de wereld van de misdaad, de meedogenloze dealers, waartegen streng moest worden opgetreden. Softdrugs als cannabis (hennep), hasj en wiet konden onder voorwaarden worden gedoogd; dat was het domein van blowende pubers én van opa die op zolder voor eigen plezier drie plantjes kweekt.
Dat laatste pakte anders uit; de wietteelt en de zware misdaad raakten met elkaar verweven. En niet zo’n beetje ook: grote drugsbendes met internationale handelscontacten die geweld niet schuwen, hebben de productie en afzet van het groene goud in hun greep. De politie mag dan jaarlijks duizenden hennepplantages oprollen, de criminele kopstukken blijven vaak buiten schot, klaagde het openbaar ministerie in het deze week verschenen jaarverslag over 2007.Softdrugs staan duidelijk weer op de agenda van politiek, politie en justitie. Op deze pagina’s politici, misdaadbestrijders en een wetenschapper over de wrede wereld achter de wiet.
Slaapkamers stampvol wiet
Aan de lopende band rolt de politie wietkwekerijen op. In boerenschuren, rijtjeshuizen, bedrijfspanden. Op wietjacht met de politie in Helmond.
„Politie! Politie!” roept politieman Ron Brakels voor een rijtjeshuis in de Helmondse achterstandswijk Het Haagje.
Samen met zijn vrouwelijke collega jaagt de Brabantse agent van de politie Brabant Zuid-Oost deze zonnige meidag op wietplantages in Helmond. Voor een woning hebben ze zojuist de surveillancewagen geparkeerd.
Met ferme klappen bonzen de agenten op de deur. Er komt geen teken van leven vanachter de met gordijnen afgeschermde deuren en ramen. „Dan gaan we door naar plan B”, mompelt politieman Brakels. Hij grijpt zijn telefoon en seint een slotenmaker in. Die is binnen vijf minuten gearriveerd. „Goed slotje”, knikt de slotenmaker, die zijn gereedschap op het slot zet. Binnen enkele minuten heeft hij de deur ontgrendeld.
Intussen stromen nieuwsgierige buurtbewoners toe. Veel trainingsbroeken, petjes, zonnebrillen, tatoeages en sigaretten. Kinderen rennen over straat. „Hé man, als je nou nog één keer de straat oversteekt dan douw ik je met je kop in de pleepot”, gorgelt een verrookte vrouwenstem. Haar kind heeft kennelijk geen boodschap aan de waarschuwing en dribbelt rustig voort. „Of moet ik je straks soms van de trap gooien?”
Gewapend met zaklampen stappen de agenten over een fikse bult post het huis binnen. Voorzichtig schuifelen ze de woning door. Bewoners zijn er niet te vinden. „’t Is prijs”, meldt Brakels even later. Het pand blijkt in zijn geheel bestemd voor wietteelt.
Hoewel de eigenaar niet in het wiethuis is, weet Brakels zeker dat hij de persoon vandaag nog te pakken krijgt. „Ze zijn gemakkelijk te achterhalen”, legt hij uit. „De huurder van het wietpand draait gewoon op voor de gevolgen.”
De bazen van de telers zijn lastiger te vangen, weet de agent. Bij verhoren op het bureau laten de kwekers bijna nooit iets los over hun baas. Voordat de grote jongens gepakt kunnen worden, verricht de politie vaak jarenlang onderzoek naar de persoon. „Frustrerend”, vindt Brakels dat.
Hij kan zich kwaad maken over het asociale gedrag van de kwekers. „Hoeveel mensen zouden er niet graag in dit huis gewoond hebben?” vraagt hij zich af. „En hoeveel mensen werken er niet gewoon hard voor hun geld?”
Via een nauwe trap belanden de agenten op een kleine, bedompte overloop. Alle slaapkamerdeuren zijn hermetisch afgesloten met boardplaten. Met een boormachine schroeft Brakels de obstakels los.
Achter de houtplaten gaat een complete wietplantage schuil, verdeeld over twee slaapkamers. Iedere centimeter staat volgestouwd. Het groene goud staat geplant in plastic bakken, gevuld met houtwol. Boven de planten hangen lichtbakken, 600 watt sterk. Kabels en draden hangen kriskras door de slaapkamers. De oogst is zo’n acht weken oud, over twee weken moeten de planten zijn volgroeid.
Intussen inspecteert de andere agent de zolder, ook een fabriekje op zich. Daar hangen met folie afgedekte afzuigbuizen. Talloze draden lopen door de ruimte. Een medewerker van Essent die ook meedoet met de inval, waarschuwt voor de wirwar aan elektriciteitskabels. „Kijk uit waar je loopt, want voor je het weet sta je onder stroom.”
Op de zolder is het drukkend warm. „Ik ga de koelte weer opzoeken”, verzucht de agente, terwijl ze na de inspectie voorzichtig van het houten trapje daalt.
De hitte wordt veroorzaakt door de luchtcirculatie, legt de Essentman uit. „Aan de voorkant van het huis wordt koude lucht naarbinnen gezogen. Aan de achterkant, dus niet zichtbaar vanaf de weg, komt er weer warme lucht uit. Daar hebben ze over nagedacht. Die warmte zou aan de voorkant van het huis namelijk veel meer opvallen.”
Niet alleen de vliering en de kamers staan ten dienste van de wietteelt, ook de badkamer wordt ervoor gebruikt. Daar staat een grote kuip met water. Een systeem van buizen en slangen voorziet de planten via een tijdschakelaar van water. Op een plank staan twee jerrycans voedingsmiddel, de wasbak ligt vol met kapotte gloeilampen.
Na inspectie, waarbij de wietplantage op de gevoelige plaat wordt vastgelegd, verschijnen twee ingeseinde werknemers van een verwijderingsbedrijf. Lichtbakken, stekkerdozen, bedrading: alle apparatuur wordt gesloopt. De wietplanten verdwijnen in blauwe zakken. Binnen enkele uren staat de hele wietplantage op de stoep.
Beneden knipt de medewerker van Essent de meterkast aan gort. Hij prikt een brief op een haakje. „Geachte heer/mevrouw, Wij hebben geconstateerd dat op bovenstaand adres frauduleuze handelingen hebben plaatsgevonden aan onze aansluitcomponenten. Als gevolg hiervan is de energielevering op dit moment door ons onderbroken.”
Beneden op straat, twee uur later, is intussen de eigenaar van het wiethuis op het toneel verschenen. De jongeman heeft een tatoeage op de arm en een driekwart broek aan. „Ik ben de huurder van dit pand”, verklaart hij. „Dan mag je mee naar het bureau”, dient de agent hem van repliek. Dat had meneer niet gedacht. „Had je niet twee weken later kunnen komen”, grapt hij nog. „Dan had ik het hele zwikje nog kunnen verkopen.”
Maar het is Brakels ernst. Met trillende vingers belt de huurder zijn vriendin. „Hé, breng effe m’n identiteitsbewijs”, beveelt hij in onvervalst Brabants. „’k Moet mee naar het bureau. … Nee, echt. … Serieus.”
Inmiddels laadt het verwijderingsbedrijf de wietplantage in de vrachtauto. De apparatuur wordt in een grote houten kist gesmeten, de zakken met wietplanten er achteraan. De laadklep sluit, de chauffeurs stappen in. De vrachtwagen draait de straat uit, richting sloop.
„We kunnen het niet alleen”
De strijd tegen de wietteelt en -handel staat bij de regionale recherche Brabant Zuid-Oost inmiddels op één lijst met die tegen levensdelicten, mensenhandel en mensensmokkel, wapenhandel en fraude. De verharding en de toename van geweld in de sector zijn de voornaamste aanleiding, zegt divisiechef Els Brekelmans.
Ze zat net bij de regionale recherche toen criminelen in april 2005 met een gestolen auto de voorpui van een woning in het Brabantse Lieshout ramden. Onderzoek van het ’Bosrankteam’ maakte duidelijk waar het om ging: een criminele organisatie uit Helmond, onder andere bedreven in de handel in wiet, had nog een rekening te vereffenen en koos voor een onorthodoxe manier.
Brekelmans: „Het was een van de eerste keren dat kopstukken achter de wietteelt dergelijke uitzonderlijke methoden gebruikten.” Intussen is de lijst met vergelijkbare gewelddadigheden gegroeid. „Dit jaar raakte bij een schietpartij in de Mauritsstraat in Eindhoven een man gewond na ruzie over de teelt van hennep. In de wijk Tongelre viel een dodelijk slachtoffer bij een schietpartij na een poging tot inbraak in een wietplantage.”
Hoe moet de recherche het geweld van deze bendes de kop indrukken? Brekelmans: „We kunnen dat niet in ons eentje. We hebben ook de brancheorganisaties uit de private sector nodig, bijvoorbeeld de hypotheekverstrekkers, die mogelijk zicht hebben op witwaspraktijken. Kijk maar eens hoe goed de samenwerking met Logistiek Nederland bij het aanpakken van ladingdiefstal heeft uitgepakt.”
Twintig jaar terug zag ook de recherche Brabant Zuid-Oost wiet nauwelijks als probleem. Brekelmans: „Als we moesten kiezen tussen een gewapende overval of een wietplantage, kozen we voor de overval. Criminelen voelen dergelijke keuzes heel goed aan. Ze hebben volop de ruimte gekregen en genomen om hun teelt te professionaliseren. De plantjes zijn nu veel sterker, de opbrengsten zijn groter en de belangen rond de productie en de handel ook.”
Dat Den Haag die professionalisering wel signaleerde, zonder daar aanleiding in te zien om maatregelen te treffen, noemt Brekelmans een constatering „met de wijsheid van achteraf.” Inmiddels maakt de recherche Brabant Zuid-Oost heel andere keuzes, verzekert ze. „Het is niet alleen zo dat de wietteelt een veel hogere prioriteit heeft, we pakken het nu ook veel systematischer aan. Vroeger werkten we vooral hapsnap. Als we nu plantages oprollen, hebben onze analisten voorafgaand daaraan zo goed mogelijk de productieketen van een organisatie in kaart gebracht.”
Liquidaties
De indruk dat in de wietteelt het geweld zorgwekkend toenam, bestond al enkele jaren. Exacte aantallen van dodelijke slachtoffers waren niet bekend. Medio december lichtte officier van justitie A. Clarijs een tipje van de sluier op. Op een congres in Amsterdam verklaarde hij dat in de periode 2000 tot 2005 25 mensen om het leven kwamen door geweld dat rechtstreeks in verband stond met wietteelt. Het gaat daarbij onder andere om uit de hand gelopen ruzies, veelal ingeleid door bendes die het op elkaars voorraden wiet hebben gemunt. Het aantal van vijf dodelijke slachtoffers per jaar is sinds 2005 vermoedelijk alleen maar gestegen.
Eind 2006 veroordeelde de rechter een 39-jarige man uit Voorburg tot vier maanden cel wegens poging tot inbraak in een wietplantage in Terheijden in juli 2005. De bewaker van die plantage, de 58-jarige Brian Fisher, raakte daarbij zwaargewond. De vier eigenaren van de kwekerij, gealarmeerd door Fisher, troffen hun bewaker hevig bloedend aan. Onderweg naar het ziekenhuis overleed de man.
Het viertal liet hem achter op de stoep van het Amphia Ziekenhuis in Breda, waarna ze zich aangaven bij de politie. Een jaar geleden werden ze veroordeeld tot 240 uur werkstraf plus een halfjaar voorwaardelijke celstraf voor het runnen van de plantage. Wie de dodelijke schoten loste, is nog onbekend.
Twee mannen die op 14 december 2006 in café Scheiwijck in Beverwijk de 37-jarige Michel Schuurman ombrachten, werden op 7 februari veroordeeld tot een onvoorwaardelijke celstraf van zestien jaar. Zes maanden voor zijn dood beroofde Schuurman een handelaar van 40 kilo wiet. Daarmee was zijn lot bezegeld; „Er moet iets worden geregeld en daar wil ik wel dertig jaar voor zitten”, voegde een van de schutters Schuurman in oktober 2006 al toe.
Na een tip begaf het tweetal zich op 13 december 2006 naar het café. Daar moesten zeventien cafégangers toezien hoe het tweetal Schuurman in koelen bloede vermoordde. De twee eigenaren van die wietplantage kregen celstraffen van vijf en vier jaar. Hoewel zij geen gerichte opdracht tot liquidatie hadden gegeven, staat volgens de rechtbank wel vast dat zij de schutters te verstaan hadden gegeven dat Schuurman moest worden aangepakt.
De lage prioriteit die justitie en opsporingsinstanties de afgelopen decennia gaven aan wietbendes lijkt binnenkort verleden tijd. Hoofdofficier van justitie G. van der Burg, landelijk portefeuillehouder drugs, kondigde onlangs de landelijke Taskforce Aanpak Georganiseerde Hennepteelt aan. „Op vijf momenten hebben wietkwekers derden of faciliteiten nodig: voor de inkoop van spullen, voor het bijhouden en oogsten van de planten, voor de verkoop, het witwassen van de inkomsten en tot slot voor het dumpen van afval. Op elk van die punten willen we hun werkwijze ontmoedigen door in te grijpen”, aldus Van der Burg.
Drugsdebat beheerst door ideologie
Wat is beter? Softdrugs gedogen of aan banden leggen? Over die vraag zijn de meningen in de politiek nog steeds verdeeld. D66, die de nadruk legt op zelfbeschikking, wil de teelt van softdrugs legaliseren. CDA voelt niets voor zo’n aanpak: „Je moet mensen beschermen tegen zichzelf.”
„Het klinkt raar uit mijn mond, maar ik ben niet zo van het gedogen”, zegt D66-Kamerlid Van der Ham. „Ik wil het drugsbeleid reguleren: regels stellen.” De verkoop van wiet in coffeeshops is toegestaan, de teelt en de bevoorrading zijn illegaal. Het is de dubbelheid van het Nederlandse drugsbeleid.
Van der Ham: „Bijna 90 procent van de coffeeshophouders heeft wel iets te maken met mensen uit de onderwereld. Logisch. De teelt van wiet is verboden, dus moeten de coffeeshophouders hun wiet wel afnemen van criminele bronnen.” De oplossing ligt volgens hem in legalisering. „Als we nu die hele keten van zaadje tot joint reguleren, dan kunnen we van de telers een goede bedrijfsvoering eisen en anderzijds hard optreden als die regels worden overtreden.”
CDA-Kamerlid Joldersma vindt het een merkwaardige redenering. „Inderdaad is het drugscircuit verbonden met veel criminaliteit. Maar dat is nog geen reden om de boel te legaliseren. Dan praten we dat gedrag gewoon goed. We moeten juist zoeken naar verfijnde methoden om de criminaliteit aan te pakken.”
Je moet mensen tegen zichzelf beschermen, vindt Joldersma. „Normaliseren, zoals D66 wil, betekent accepteren. Door legalisatie zou het heel moeilijk zijn om mensen nog te wijzen op de risico’s van drugs. Als samenleving moeten we heel duidelijk blijven uitdragen dat drugs gevaarlijk zijn.”
D66’er Van der Ham ontkent niet dat softdrugs schadelijk kunnen zijn. Maar hij legt de nadruk op het zelfbeschikkingsrecht van mensen. „Je beschermt mensen niet door een verbod maar door goede voorlichting te geven. Xtc hoeft niet schadelijk te zijn als je veel water drinkt. Dus bij een xtc-feest moeten we de bezoekers wijzen op de noodzaak om water te drinken.”
Het is het principe van ”harm reduction”, het beperken van de schade en de bescherming van de volksgezondheid. Van der Ham denkt dat dat de kern van het drugsbeleid moet zijn, en niet een harde repressie.
Een „dubbelzinnige” aanpak, vindt Joldersma. „Harm reduction heeft best goede kanten. Maar het is dubbelzinnig, want we accepteren het gebruik van softdrugs als zodanig.” Volgens haar wordt er „te hoogverheven” over harm reduction gesproken. „Je moet zo’n benadering altijd koppelen aan andere begrippen, zoals de vermindering van de vraag naar drugs. Dat gebeurt te weinig.”
Van der Ham zucht. Hij zou willen dat het debat wat minder werd gedomineerd door „morele verontwaardiging over drugsgebruik.” „Ik begrijp op zich wel dat mensen verontwaardigd zijn over de gezondheidsrisico’s van het roken van een joint, maar als politicus kan ik daar niet zo veel mee. Ik wil niet ingrijpen in de persoonlijke keuzes die mensen maken. Alcohol kan zeer schadelijk zijn. Sommige mensen springen uit een vliegtuig, dat kan ook heel gevaarlijk zijn. Het is een illusie om te denken dat we drugs kunnen uitroeien. Mensen houden nu eenmaal van spanningen en risico’s, dat hoort bij het leven.”
Nee, nee, nee, zegt Joldersma. „We trekken alleen maar nieuwe problemen aan als we allemaal gaan denken zoals D66. Het is de doorgeschoten tolerantiegedachte van de jaren zestig.”
Joldersma weigert coffeeshops te zien als een vanzelfsprekendheid. „We weten door wetenschappelijk onderzoek dat cannabis nu schadelijker is dan dertig jaar geleden. Dat heeft te maken met het THC-gehalte, de werkzame stof in cannabis. En het hangt ook samen met de psychische problemen die wiet kan veroorzaken. Uit recente studies blijkt bijvoorbeeld dat er een link kan zijn tussen wietgebruik en het krijgen van psychoses. En daarom is het zo nodig dat we als samenleving duidelijke normen blijven stellen.”
Beleid en opsporing
Sinds het van kracht worden van de gewijzigde Opiumwet in 1976 maakt Nederland een duidelijk onderscheid tussen softdrugs en harddrugs. Daarmee werd indertijd beoogd de verkoop van softdrugs uit het criminele harddrugscircuit te houden. Het risico dat softdrugsgebruikers zouden overgaan op harddrugs zou met deze aanpak, zo werd verondersteld, een stuk lager zijn. De verkoop aan consumenten van softdrugs in coffeeshops is formeel strafbaar, maar wordt onder voorwaarden gedoogd.
Met name in het buitenland, maar niet alleen daar, heerst verbazing en onvrede over het coulante Nederlandse drugsbeleid. Coffeeshophouders vinden het halfslachtig dat de bevoorrading van hun pandjes niet onder het gedoogbeleid valt. Deze aanvoer van softdrugs, via de achterdeur, is nu in criminele handen.
Drugsexperts van het Trimbosinstituut pleitten in maart, aan de vooravond van een Kamerdebat over drugs, voor een grondige evaluatie van de Nederlandse aanpak. De veranderende gezondheidsrisico’s van de steeds sterker wordende softdrugs zouden daarbij aan bod moeten komen. Ook zou moeten worden onderzocht waarom het aantal hulpvragen van cannabisgebruikers de afgelopen jaren toenam, zonder dat het gebruik ervan de afgelopen tien jaar steeg.
Of het kabinet kans zal zien het drugsbeleid aan te passen, staat te bezien. D66 wil, samen met GroenLinks en SP, softdrugs het liefst volledig legaliseren, of reguleren, zoals de partij het noemt. De uitbaters zouden hun bevoorrading dan niet meer uit het illegale circuit hoeven te betrekken, maar wiet aangeleverd krijgen die onder overheidstoezicht is gesteld. CDA, PVV, ChristenUnie, SGP en nu ook PvdA en VVD voelen niets voor legalisering.
Het kabinet komt in het voorjaar van 2009 met een nieuwe drugsnota. Daarin zal de regering van CDA, PvdA en CU het drugsbeleid van de afgelopen dertig jaar evalueren en bepalen hoe het moet worden voortgezet. Vooralsnog blijft het kabinet inzetten op een streng „ontmoedigingsbeleid.” Het wil de teelt en verkoop van paddo’s verbieden. Het komt met een verbod voor growshops, waar materiaal te koop is voor de huisteelt van wiet. Coffeeshops in de buurt van scholen moeten dicht.
Machtige bendes met hang naar geweld
Wietplantages worden opgerold, thuistelers uit hun huurwoning gezet, op het illegaal aftappen van stroom zetten energiebedrijven flinke boetes. „Goed, maar om de wietteelt aan banden te leggen niet goed genoeg”, zegt criminoloog T. Spapens. „Justitie heeft deze sector nog lang niet in haar greep.”
In 1998 analyseerde Spapens op verzoek van het politiekorps Brabant-Noord de georganiseerde criminaliteit in Brabant. Wat bleek? Alle grote jongens uit het regionale, criminele milieu, onder wie een aantal voormalige kopstukken uit het xtc-circuit, zaten inmiddels volop in de wiet.
Autoriteiten zagen de wietteelt op dat moment niet als groot probleem, al stond in de drugsnota uit 1995 al wel dat ongeveer de helft van de in Nederland geconsumeerde wiet werd geproduceerd door Nederlandse telers, zegt Spapens. „Men veronderstelde dat het kleinschalige teelt betrof en dat de naar schatting 35.000 telers alles zelf af konden, zonder te hoeven samenwerken met het criminele milieu.”
Deze laconieke houding maakte plaats voor verontrusting nadat dr. F. Bovenkerk in 2003 zijn twijfels uitte over het vrijwillige karakter van de kleinschalige thuisteelt in onder andere woonwagenkampen. Deze teelt was volgens de criminoloog een kwestie van strak georganiseerde criminaliteit door keiharde criminelen. Ook in sociale achterstandswijken van grote steden doken aldus Bovenkerk (ex-)kampers op om aan de plaatselijke wietteelt leiding te geven. Intimidatie en bedreigingen, bedoeld om de thuistelers in het gareel te houden, zouden daarbij niet worden geschuwd.
In reactie op het rapport schreef toenmalig minister Donner van Justitie in 2004 zijn cannabisbrief. Corporaties werden gestimuleerd contracten te ontbinden als huurders zich met bedrijfsmatige wietteelt bezighielden. Energiemaatschappen die wiettelers betrapten op het illegaal aftappen van stroom kregen het advies daar vaker aangifte van te doen.
Een jaar na de brief van Donner startten de politiekorpsen Brabant-Noord, Brabant Zuid-Oost, Limburg-Noord en Limburg-Zuid het project ”Hennep en georganiseerde criminaliteit”, met name bedoeld om een efficiënte aanpak van de organisaties achter de wietteelt te bevorderen. Eind 2006 sloten ook de korpsen Midden- en West-Brabant en Zeeland zich daarbij aan. Bij justitie drongen de zes korpsen aan op nader onderzoek; een klus die Spapens met twee collega’s uitvoerde. Eind vorig jaar verscheen hun rapport.
Belangrijkste conclusie is dat grote drugsbendes, in het rapport criminele samenwerkingsverbanden genoemd, in de wietteelt een machtige rol spelen. Spapens: „Ze hebben contacten in binnen- en buitenland, waardoor ze op grote schaal wiet kunnen afzetten. Omzetten van 100 à 200 kilo per week zijn niet ongewoon. Daarmee vergaren zulke bendes in enkele jaren tijd soms tientallen miljoenen euro’s.”
Onderling geweld in de sector is volgens Spapens schering en inslag. „Rippen, een activiteit waarbij drugsbendes elkaars partijen drugs stelen, speelt in veel gevallen een rol.”
Het project ”Hennep en georganiseerde criminaliteit” moest de wietteelt aan banden leggen. Komt dat goed van de grond?(/i> )
„Nee, justitie heeft deze sector nog lang niet in haar greep. Een deel van de maatregelen uit de cannabisbrief blijkt op het platteland lastig uit te voeren. Zo zijn sancties als het opzeggen van huurcontracten te omzeilen door de wietteelt te verplaatsen naar koopwoningen. Grootschalige opsporingsonderzoeken naar exploitanten en criminele samenwerkingsverbanden krijgen niet in iedere politieregio dezelfde prioriteit. Alleen Brabant-Noord en Brabant Zuid-Oost draaiden de afgelopen tijd elk jaar ten minste één grote zaak.”
Wat weerhoudt justitie ervan dergelijke zaken grootscheepser aan te pakken?
„Dat straffen laag uitvallen, zal zeker een rol spelen.” Spapens verwijst naar de ”Helmondse hennepbende”, een groot crimineel samenwerkingsverband dat in april 2005 de aandacht van justitie trok door met een gestolen auto de voorpui van een woning te rammen en de bewoner af te tuigen. Zowel de auto als de woning vatten vlam. „Een van de hoofdverdachten kon alleen de handel in wiet ten laste worden gelegd. Hij werd veroordeeld tot vier jaar cel. Uiteindelijk blijft daar, na de gebruikelijke aftrek wegens goed gedrag, nauwelijks meer dan twee jaar van over. Om zo’n crimineel samenwerkingsverband echt te ontregelen, is dat te kort.”
Voor de recherche is een dergelijke lage strafmaat frustrerend, aldus Spapens, die voorrekent dat de verdachte voor de handel in wiet maximaal zes jaar en voor het deelnemen aan een criminele organisatie nog eens zes jaar cel had kunnen krijgen. „In totaal dus twaalf jaar. Dergelijke maximumstraffen legt de rechtbank uiteraard nooit op, maar het verschil met een smokkelaar die met een partijtje harddrugs wordt gearresteerd en daarvoor ook algauw vier jaar krijgt, is nu wel heel groot.”
Als een opsporingsonderzoek waaraan een jaar lang met tien man is gewerkt zo afloopt, past het OM zijn opsporingsbeleid daarop aan, waarschuwt Spapens. „De investering weegt dan niet tegen de opbrengst op.”
Ook het Nederlandse gedoogbeleid, dat de verkoop van softdrugs in coffeeshops aan consumenten oogluikend toelaat, is een complicerende factor, stelt Spapens. „Rechercheurs verzuchten wel eens of het zin heeft de productie van wiet via tijdrovende opsporingsonderzoeken aan banden te leggen als de verkoop van deze softdrugs vrij is. Toch mag justitie de strijd niet opgeven. Dit gaat ook over het belang van integriteit in de samenleving en over de vraag hoe je die bewaakt.”
„We kunnen het niet alleen”
De strijd tegen de wietteelt en handel staat bij de regionale recherche Brabant Zuid Oost inmiddels op één lijst met die tegen levensdelicten, mensenhandel en mensensmokkel, wapenhandel en fraude. De verharding en de toename van geweld in de sector zijn de voornaamste aanleiding, zegt divisiechef Els Brekelmans.
Ze zat net bij de regionale recherche toen criminelen in april 2005 met een gestolen auto de voorpui van een woning in het Brabantse Lieshout ramden. Onderzoek van het ‘Bosrankteam’ maakte duidelijk waar het om ging: een criminele organisatie uit Helmond, onder andere bedreven in de handel in wiet, had nog een rekening te vereffenen en koos voor een onorthodoxe manier.
Brekelmans: „Het was een van de eerste keren dat kopstukken achter de wietteelt dergelijke uitzonderlijke methoden gebruikten.” Intussen is de lijst met vergelijkbare gewelddadigheden gegroeid. „Dit jaar raakte bij een schietpartij in de Mauritsstraat in Eindhoven een man gewond na ruzie over de teelt van hennep. In de wijk Tongelre viel een dodelijk slachtoffer bij een schietpartij na een poging tot inbraak in een wietplantage.”
Hoe moet de recherche het geweld van deze bendes de kop indrukken? Brekelmans: „We kunnen dat niet in ons eentje. We hebben ook de brancheorganisaties uit de private sector nodig, bijvoorbeeld de hypotheekverstrekkers, die mogelijk zicht hebben op witwaspraktijken. Kijk maar eens hoe goed de samenwerking met Logistiek Nederland bij het aanpakken van ladingdiefstal heeft uitgepakt.”
Twintig jaar terug zag ook de recherche Brabant Zuid Oost wiet nauwelijks als probleem. Brekelmans: „Als we moesten kiezen tussen een gewapende overval of een wietplantage, kozen we voor de overval. Criminelen voelen dergelijke keuzes heel goed aan. Ze hebben volop de ruimte gekregen en genomen om hun teelt te professionaliseren. De plantjes zijn nu veel sterker, de opbrengsten zijn groter en de belangen rond de productie en de handel ook.”
Dat Den Haag die professionalisering wel signaleerde, zonder daar aanleiding in te zien om maatregelen te treffen, noemt Brekelmans een constatering „met de wijsheid van achteraf.” Inmiddels maakt de recherche Brabant Zuid Oost heel andere keuzes, verzekert ze. „Het is niet alleen zo dat de wietteelt een veel hogere prioriteit heeft, we pakken het nu ook veel systematischer aan. Vroeger werkten we vooral hapsnap. Als we nu plantages oprollen, hebben onze analisten voorafgaand daaraan zo goed mogelijk de productieketen van een organisatie in kaart gebracht.”