Brood voor Joodse dwangarbeiders
Als tiener ging Roelof Wever uit Ruinen regelmatig op zoek naar brood en aardappelen voor Joodse dwangarbeiders van Kamp Gijsselte. „Wat we deden, was niet zonder gevaar. Maar daar stonden we niet bij stil.”
Wever (78) was donderdag aanwezig bij de onthulling van een monument voor de Joodse dwangarbeiders in buurtschap Gijsselte. Opperrabijn Binyomin Jacobs uit Amersfoort sprak enkele woorden ter nagedachtenis aan de meer dan 200 mannen die in oktober 1942 vanuit Gijsselte werden afgevoerd naar Kamp Westerbork. Veruit de meesten van hen kwamen later om in vernietigingskampen in Duitsland.Als kind kwam Wever regelmatig in de omgeving van Kamp Gijsselte. De kleine boerderij van zijn ouders stond er niet ver vandaan. „Ik herinner me nog goed dat het kamp in 1938 werd gebouwd. Dat was voor de opvang van werklozen uit Amsterdam. Zij konden in onze omgeving aan de slag en kregen de opdracht grote gedeelten van de heide te ontginnen. De vader van een van mijn vrienden was toezichthouder in het kamp.”
Na het uitbreken van de oorlog namen de Duitsers het beheer over het kamp over. „Begin 1942 moesten de Amsterdammers eruit om plaats te maken voor Joodse dwangarbeiders. De mannen kwamen per trein uit Hoogeveen. Ze moesten zich een weg banen door een dik pak sneeuw. Hun omstandigheden waren niet best. Het was koud, er was weinig eten.”
Het werk op de heide viel de Joodse mannen niet mee. „Tot die tijd hadden zij als kleermaker of winkelier de kost verdiend. Nu werden zij gedwongen de heide af te graven. De meesten vermagerden snel. Mijn vader vatte het plan op de dwangarbeiders regelmatig van extra voedsel te voorzien. Mijn broer en ik hielpen hem daarbij. Wij gingen langs de deur en zamelden brood en aardappels in.”
Wever bracht de etenswaren niet rechtstreeks naar het kamp. Hij en zijn vrienden zochten de mannen op als zij op de heide aan het werk waren. „Het waren maar kleine beetjes: een paar gekookte aardappels, een half brood. We legden het onopvallend neer in een kruiwagen of op een afgesproken plek in het bos. De Duitsers mochten er geen lucht van krijgen.”
De kleinschalige voedseldroppings waren verboden, maar Wever trok zich van de regels weinig aan. „De mannen waren met het kleinste pakketje eten blij. Als ik ooit heb gezien dat honger rauwe bonen zoet maakt, dan was het toen. Ik wist dat het niet zonder risico was om voedsel te brengen. Wat we deden was gevaarlijk, maar we stonden er niet bij stil.”
De Duitsers brachten in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 alle Joodse mannen uit Kamp Gijsselte over naar Kamp Westerbork. Vandaar werden ze op transport gesteld naar Duitsland. „Slechts weinigen keerden terug”, aldus de tekst op het gedenkteken dat op initiatief van Wever op de plaats van Kamp Gijsselte is neergezet en donderdag door rabbijn Jacobs werd onthuld.