Hugo Claus (1929-2008)
Hugo Claus, woensdag in Antwerpen overleden, was een van de belangrijkste Nederlandstalige schrijvers van de twintigste eeuw. Als weinig anderen heeft hij de naoorlogse tijdgeest -weinig hoop, veel walging, leegte, seks en dood- geproefd, en in gedichten, romans en toneelstukken neergelegd.
Hugo Claus, op 5 april 1929 in Brugge geboren, stortte zich al jong op de literatuur. Hij was achttien toen hij zijn eerste dichtbundel aan het publiek presenteerde, en eenentwintig toen zijn romandebuut ”De Metsiers” verscheen. Een gestage stroom van poëziebundels, toneelstukken, filmscenario’s en romans volgde, bij elkaar zo’n honderdvijftig titels.Voor die enorme schrijfdrang gaf Claus zelf in 1978 een verklaring in een interview met Jan Brokken: „Als ik vijftig goede pagina’s tijdens mijn bestaan heb afgeleverd, dan ben ik tevreden. Om vijftig indrukwekkende pagina’s geschreven te hebben, moet ik er minstens vijftigduizend schrijven. Als je maar vijftig pagina’s in je leven schrijft is de kans dat die vijftig perfect zijn miniem. Schrijf je er vijftigduizend, dan is de kans groter. Nee, die vijftig pagina’s heb ik nog niet geschreven.”
Met zijn enorme oeuvre bereikte Claus alles wat een Vlaamse schrijver maar bereiken kan. Hij staat te boek als de meest vertaalde literaire auteur van het Nederlandse taalgebied, kreeg vier keer de Belgische staatsprijs voor toneel, één keer voor proza en één keer voor poëzie, won de Constantijn Huygensprijs en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren, uitgereikt door koningin Beatrix. Slechts de Nobelprijs ontbrak hem nog - hoewel hij jarenlang als serieuze kandidaat genoemd werd.
Ook als persoon sprak Claus tot de verbeelding van de generatie van de wilde jaren zestig. Hij zwierf door Europa, woonde in Parijs en Rome, werkte als literator en beeldend kunstenaar, legde contacten met de kunstenaarsbeweging Cobra en met de internationale filmwereld, had liefdesrelaties met de filmsterren Elly Overzier, Kitty Courbois en Sylvia Kristel.
Ondanks die internationale oriëntatie bleef zijn beste literaire werk toch uitgesproken Vlaams van karakter. Dat geldt voor de toneelstukken ”Een bruid in de morgen” (1955), ”Suiker” (1958) en ”Vrijdag” (1969), dat geldt zeker voor zijn bekendste boek, de grote roman ”Het verdriet van België” (1983), die tot de klassiekers van de moderne Europese literatuur kan worden gerekend. In de vorm van een familiekroniek -waarmee hij een sprekend beeld van de Vlaamse middenstand neerzet- beschrijft hij daarin de politiek-sociale verhoudingen in België en onderzoekt hij de wortels van het fascisme en de collaboratie tijdens de oorlogsjaren.
Intussen kan het werk van Claus de toeschouwer en de lezer behoorlijk shockeren. In 1968 werd de auteur -onder hevig publiek protest- tot vier maanden gevangenisstraf veroordeeld, omdat hij in een toneelstuk drie naakte mannen had laten optreden als verpersoonlijking van de Drieëenheid. In zijn romans en toneelstukken wordt het kwaad onverbloemd uitgebeeld in akelig-trieste, gewelddadige, soms gruwelijke taferelen. Veel duistere walging, leegte, seks, dood - maar Claus houdt de ernst op afstand met zijn ironie.
Nu, na zijn zelfverkozen dood, lijken de spraakmakers van literair Nederland elkaar de loef af te willen steken met hun loftuitingen. „Ik heb een vriend verloren en de literaire wereld een grootheid”, reageert Harry Mulisch, die nu alleen op eenzame hoogte is overgebleven. Collega Remco Campert heeft het over „de grootste schrijver van mijn generatie”. Hugo Brems, hoogleraar Nederlandse Literatuur aan de Katholieke Universiteit Leuven, roemt de taalkracht, stijl en formuleringen van Claus’ poëzie, die de „eeuwen zal trotseren”. En volgens Henk Kraima, directeur van de CPNB (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) hoort Claus bij de absolute top van de Nederlandstalige literatuur van na de Tweede Wereldoorlog.
De inhoud van het werk van Hugo Claus stemt dikwijls niet vrolijk. Toch heeft hij als weinig anderen de tijdgeest -het naoorlogse existentialisme, het surrealisme, het modernisme- geproefd en in zijn teksten neergelegd. In tienduizenden bladzijden heeft hij zeer gedreven geprobeerd om „het drama van het bestaan” vorm te geven, de tragedie die volgens hem bestaat in het ondergaan van de werking van de tijd. Met die tijd had hij zijn handen zo vol dat de eeuwigheidsdimensie uit het zicht verdween.