„Taak arts onduidelijk bij vroeggeboorte”
AMSTERDAM - Nederlandse gynaecologen leefden hun eigen richtlijn over het handelen rond dreigende vroeggeboorten in 2003 niet volledig na. Dat blijkt uit een artikel van vijf gynaecologen en neonatologen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde dat zaterdag verschijnt.
Volgens een richtlijn van de Nederlandse gynaecologenvereniging, eind jaren negentig, moeten artsen moeders bij een dreigende vroeggeboorte vanaf de 24e zwangerschapsweek doorverwijzen naar een van de tien gespecialiseerde perinatale centra. Slechts bij 11 procent van de kinderen die in 2003 na een zwangerschapsduur van 25 weken of korter ter wereld kwamen, vond in 2003 zo’n doorverwijzing plaats. Bij een zwangerschapsduur van 26 weken of meer werden moeders wel volgens de richtlijn doorgestuurd, aldus de auteurs.„Het heeft een paar jaar geduurd voor de perinatale centra hun capaciteit op de doorverwijsrichtlijn van de gynaecologen konden aanpassen”, aldus de Utrechtse neonatoloog dr. H. A. A. Brouwers, een van de vijf auteurs, vanochtend. „En volgens de toenmalige richtlijn van de Nederlandse kinderartsen werd actieve behandeling van te vroeg geborenen, alle uitzonderingen daargelaten, veelal pas nagestreefd vanaf de 26e zwangerschapsweek.” Beide factoren verklaren volgens hem waarom het doorverwijzen bij 25 zwangerschapsweken of korter achterwege bleef.
Brouwers gaat ervan uit dat de gynaecologen die de in 2003 te vroeg geborenen niet doorstuurden, niet onzorgvuldig handelden. „Daarvoor is geen aanwijzing. Niet doorsturen betekent niet dat er geen overleg met een perinataal centrum is geweest.” Inmiddels overwegen kinderartsen actieve behandeling ook bij een geboorte vanaf 25 zwangerschapsweken en is de capaciteit in de tien perinatale units op orde, aldus Brouwers. De huidige naleving van de richtlijn door gynaecologen noemt hij goed.