Dat heeft minister De Boer (Verkeer) maandag aan de Tweede Kamer geschreven.

Door de prijsverhoging gaat de 15-strippenkaart 6,20 euro kosten en de 45-strippenkaart 18,30 euro. De kleine kaartjes gaan 1,60 euro (twee strippen) en 2,40 euro (drie strippen) kosten. Vooral mensen die wat minder vaak met het openbaar vervoer reizen of die vergeten zijn een grotere strippenkaart te kopen, zijn op deze kaartjes aangewezen.

Reizigersorganisatie Rover is het eens met de prioriteit die De Boer stelt. „De verkoop van losse kaartjes zorgt voor heel wat oponthoud. We zijn het eens met het beleid om de verkoop door chauffeurs te ontmoedigen. Het gaat dan toch vaak om mensen die te beroerd zijn om af en toe een grote kaart te kopen”, stelt een woordvoerder.

De gemiddelde tariefstijging van alle vervoersbewijzen in het stads- en streekvervoer komt door de ingreep uit op 5,5 procent. Vorig jaar stegen de prijzen met 4,5 procent. Rover spreekt van een „stevige verhoging” van de tarieven. „Maar de stijging is niet zo erg als we hadden gevreesd.”

De prijsverhogingen, die dit jaar hoger uitvallen dan de inflatie, zijn het gevolg van de bezuinigingen die het nieuwe kabinet op Prinsjesdag heeft aangekondigd. „Wij hebben bij het invullen van deze omvangrijke bezuinigingen moeilijke afwegingen en pijnlijke keuzes moeten maken”, schrijft De Boer.

Gemeenten en provincies zullen nog meer moeten bezuinigen op het openbaar vervoer. Mogelijk zal daarom de liberalisering, in het bijzonder van busdiensten, worden vervroegd. Ervaringen in Amersfoort en de Hoeksche Waard leren dat regio’s 10 procent minder geld in het OV hoeven te steken zo gauw de diensten zijn aanbesteed. De Boer is hierover in gesprek met de regionale overheden.