„NS wilden oorlogspublicatie tegenhouden”
AMSTERDAM - Zes jaar lang wisten de Nederlandse Spoorwegen de publicatie van een boek over het spoorbedrijf in oorlogstijd tegen te houden. Uiteindelijk hakte de staatssecretaris van Onderwijs de knoop door: als het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) de studie wetenschappelijk verantwoord vond, mocht deze naar de drukpers.
Voor het aanzien van het RIOD (aanvankelijk RvO, nu NIOD genoemd) was dit besluit van groot belang, zegt drs. J. F. Cohen. „De wetenschappelijke onafhankelijkheid won het van allerlei belangen die in het geding waren.”Cohen beschrijft het conflict, dat zich voortsleepte van 1954 tot 1960, in zijn boek ”Het bewaren van de oorlog. De roerige beginperiode van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, 1945-1960”, dat vanmiddag werd gepresenteerd. Het is een uitgewerkte versie van zijn doctoraalscriptie.
Jaap Cohen is de kleinzoon van A. E. Cohen, hoofd van de afdeling bronnenpublicaties van het instituut en als adjunct-chef jarenlang de plaatsvervanger van dr. L. de Jong. Cohen had de oorlog als Joods onderduiker overleefd. „Bij opa’s crematie zei De Jongs opvolger, Blom, in zijn toespraak dat hij artikelen van m’n grootvader met een biografisch-historiografische inleiding wilde bundelen. Ik heb toen gevraagd of ik daar als stagiair aan kon bijdragen.”
Het boek verscheen in 2005. Een vervolg als afstudeerscriptie lag voor de hand, zegt Cohen. „In het archief was ik heel veel mooi materiaal tegengekomen waarover nog nooit was gepubliceerd.”
Een belangrijke bron vormden de notulen van het directorium, de drie hoogleraren die het beleid bepaalden. „Heel verzuild: een sociaaldemocraat, een orthodoxe protestant en een rooms-katholiek. Hun eerste vergaderingen hadden ze tijdens de oorlog clandestien in een Utrechts cafeetje gehouden, waarbij een voorlopig publicatieschema in codeschrift op een kladblaadje werd genoteerd.” Tegelijkertijd bleken in Engeland ook plannen beraamd te worden voor een instituut dat de oorlogsgeschiedenis op schrift zou stellen. Beide initiatieven kwamen later bijeen: drie dagen na de bevrijding kondigde de Staatscourant de oprichting van het RvO aan.
De eerste jaren was het snelgroeiende medewerkerskorps vooral bezig met het verzamelen van materiaal en met dienstverlening aan burgers. Later kreeg wetenschappelijk verantwoorde geschiedschrijving meer accent.
De periode 1955-1960 heeft in Cohens boek een afzonderlijke plaats gekregen: „De Jong had toen opdracht gekregen tot het schrijven van zijn standaardwerk. Daarnaast bepaalde het conflict met de NS die periode, die voor de toekomst van het RIOD cruciaal was.”
De NS hadden het onderzoek royaal gesubsidieerd, en president-directeur Hupkes stelde zijn archief graag open, want hij was een van de initiatiefnemers van de spoorwegstaking geweest. De onderzoeker, prof. dr. A. J. C. Rüter, voelde zich echter verplicht de gehele geschiedenis van het spoorbedrijf in oorlogstijd te onderzoeken. „Dat viel minder in de smaak: veel materieel en personeel was ingezet voor transporten van gevangenen en goederen naar Duitsland. Het was de eerste publicatie van het RIOD waarin er afbreuk werd gedaan aan het beeld dat de Nederlanders zich massaal tegen het Duitse bewind verzet hebben.”
De NS kregen het manuscript ter inzage en kweten zich van hun taak: het RIOD ontving een dik pakket retour waarin bijna elke zin was gewijzigd. „Toen gingen bij het directorium de ogen open: ze hadden hun auteur eerst niet echt gesteund, want de NS waren een machtig bedrijf en er stonden machtige mensen aan het roer. Nu gingen de directoren echter voluit achter Rüter staan. De staatssecretaris gaf uiteindelijk groen licht voor de publicatie.”
Binnen het RIOD verschoof het gezag steeds meer van het directorium naar De Jong. „Hij was een heel goede manager met veel gevoel voor verhoudingen en tactiek, een man met een vooruitziende blik. Daardoor wist hij zich te handhaven op zijn moeilijke positie tussen directorium en medewerkers in. In de zomer van 1948, toen de drie leden van het directorium op vakantie waren, wist hij in z’n eentje opheffing van het instituut door minister Lieftinck van Financiën te voorkomen. Bovendien werden twee van de drie directoren vervangen door minder uitgesproken hoogleraren. In die tijd promoveerde De Jong ook nog cum laude. Al die factoren droegen eraan bij dat hij steeds meer de touwtjes in handen kreeg.”