Schelto Patijn (1936-2007)
AMSTERDAM - Een beminnelijke burgervader, dat was burgemeester Schelto Patijn voor de Amsterdammers. Van 1994 tot 2001 droeg hij de ambtsketen van de hoofdstad. Patijn overleed in de nacht van zaterdag op zondag.
„Ze mogen mij recht voor z’n raap aanspreken”, zei mr. dr. S. Patijn toen hij op 1 juni 1994 tot burgemeester van Amsterdam werd benoemd. Een gemakkelijke periode werd het niet. Patijn trad aan toen de IRT-affaire -waardoor zijn voorganger Van Thijn al na korte tijd zijn nieuwe functie als minister van Binnenlandse Zaken neerlegde- volop speelde en kreeg te maken met geweld op straat, problemen met allochtone jongeren en drugscriminaliteit.De PvdA’er, geboren op 13 augustus 1936 in Den Haag, was binnen de Hervormde Kerk lid van de Raad voor Overheid en Samenleving. Hij stond bij zijn komst naar Amsterdam al bekend als een zakelijk bestuurder met veel ervaring en veel contacten. Zo werkte hij onder meer bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en was hij directeur van het Europa Instituut van de Universiteit Leiden. Hij was lid van de Tweede Kamer (1973-1984) en werd door die Kamer benoemd in het Europees Parlement (1973-1979). In 1979 was hij voorzitter van een commissie die het oorlogsverleden van de afgetreden CDA-fractieleider mr. W. Aantjes onderzocht.
In 1982 wilde Patijn al uit de landelijke politiek weg. Het burgemeesterschap van Rotterdam ging toen echter aan zijn neus voorbij. Vanaf 1984 was hij commissaris van Koningin in Zuid-Holland, totdat hij in 1994 in Amsterdam werd benoemd. Patijn werd voor het burgemeesterschap gevraagd nadat de eerste ronde geen geschikte kandidaat opleverde. Tegenover gewone Amsterdammers wist hij zich af en toe moeilijk een houding te geven. De lach op het gezicht en de uitgestoken hand waren er immer, de houterigheid bleef.
Patijn pakte de coffeeshops aan, keerde zich tegen pornografische afbeeldingen op straat en stelde een tippelzone in om de prostitutie van de openbare weg te krijgen. „Als mensen mij een fatsoensrakker noemen, vind ik dat best”, aldus de burgemeester. „Ik ben het echter niet. Wel heb ik willen uitdragen dat Amsterdam af moest van de houding dat alles maar moet kunnen. Als dat gelukt is, ben ik daar best trots op.”
Zijn betrokkenheid en zijn kennis van zaken werden geroemd. Kritiek oogstte hij ook, bijvoorbeeld na het politieoptreden tijdens de Europese top in 1997. Patijn legde de kritiek grotendeels naast zich neer en de gemeenteraad liet hem de kwestie zonder veel kleerscheuren overleven.
De vaak wat chaotische vergaderingen van die gemeenteraad brachten hem nogal eens tot wanhoop. De meestal beminnelijke Patijn kon ook kwaad worden. Eén keer smeet hij er bij een vergadering zijn ambtsketen bij neer en beende boos weg.
In 1999 ging Patijn ongeveer vijf maanden met ziekteverlof. Hij kreeg van artsen te horen dat bij hem kanker was aangetroffen in het vetweefsel rond een verwijderde nier.
Op 1 november van dat jaar hervatte hij zijn werkzaamheden. Toen al besloot hij wat hij een jaar later pas aankondigde: dat hij per 1 januari 2001 vervroegd weg zou gaan. „Verleden jaar mei is er een nier verwijderd en in september ben ik geopereerd aan kanker. Zo’n ziekte verandert je toch meer dan je eerst denkt”, zei de 64-jarige Patijn. „De angst dat het terugkomt blijft en de controles zijn zwaar. Als je te vaak opstaat met de vermoeidheid van de vorige dag, dan moet je ook eens kunnen zeggen: Ik sta pas op als ik uitgeslapen ben.” Hij wilde stoppen „omdat er meer is in het leven dan werken. Ik wil heel graag nog wat genieten van m’n pensioen, samen met m’n vrouw, de kinderen en de kleinkinderen.”
Vanwege zijn gezondheid trok hij zich in februari 2001 ook terug als kandidaat voor het vicevoorzitterschap van de PvdA. In Amsterdam werd Patijn opgevolgd door zijn partijgenoot J. Cohen, de huidige burgemeester.