Kritiek op voorbereiding en uitvoering SFIR1
DEN HAAG (ANP) – Hoewel er geen sprake was van martelingen in Irak en binnen Defensie informatie niet bewust werd achtergehouden, trekt de commissie–Van den Berg wel stevige conclusies. De belangrijkste daarvan kort op een rij.
– Nederland had als niet–bezettende mogendheid beperkte bevoegdheden, waardoor wrijvingen ontstonden in de uitvoering van de taken;– de voorbereiding van SFIR1 was te kort –tussen 6 juni en 11 juli 2003– voor zo’n grootschalige en complexe operatie;
– de inlichtingenstructuur in SFIR was complex en verbrokkeld. Dat bemoeilijkte de samenwerking tussen het bataljon en het contra–inlichtingen– en veiligheidsteam (CIV) van de Militaire Inlichtingen– en Veiligheidsdienst (MIVD);
– het bataljon was niet voorbereid op de behandeling van gedetineerden. Het CIV–team werd belast met de ondervraging terwijl het daarvoor niet was opgeleid. Het hoofd van het CIV–team hield geen toezicht op de gesprekken;
– Den Haag heeft ten onrechte ermee ingestemd een juridisch adviseur te weren bij de ondervragingen. Daardoor was er geen controle op;
– de behandeling van gevangenen kwam niet overeen met de Nederlandse bepaling dat zij ten minste als krijgsgevangenen werden behandeld;
– de wijze waarop koud water en hard geluid zijn gebruikt, is niet te bestempelen als marteling. Van één gedetineerde kan de hele behandeling worden gezien als vernedering volgens het EVRM;
– het gebruik van of het dreigen met een elektrische wapenstok is niet vastgesteld. Maar de commissie kan het ook niet uitsluiten;
– de mogelijke misstanden zijn snel doorgegeven aan Defensie in Den Haag. Daarna zijn de minister (destijds Henk Kamp) en het Openbaar Ministerie adequaat geïnformeerd;
– er zijn geen aanwijzingen dat de minister informatie heeft achtergehouden aan de Tweede Kamer.