Ontmaskeraar van schuimkloppers
Zijn tekenpen is het belangrijkste wapen waarmee politiek tekenaar Fritz Behrendt al meer dan vijftig jaar ten strijde trekt tegen onrecht, machtsmisbruik en onderdrukking in de wereld. Op het hoogtepunt van zijn loopbaan maakte hij dagelijks tekeningen voor twintig kranten en tijdschriften met een gezamenlijk publiek van ruim 50 miljoen lezers. Hij zag dictators gaan, hij zag dictators komen. Veel vreedzamer is de wereld er door de jaren heen niet op geworden. „Vroeger werd beweerd: de mensheid is nog niet rijp voor het socialisme. Ik zeg: de mensheid is er niet toe in staat.”
De eerste dictator van wie hij een tekening maakte, was Adolf Hitler. Fritz Behrendt (82), politiek tekenaar van acht Europese en Amerikaanse kranten, zag hem als 11-jarige jongen bij het stadion van Berlijn tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen in 1936. „Samen met mijn Duitse klasgenoten was ik naar het evenement toegegaan. Ik zie Hitler nog in de auto voorbijkomen. Achter hem kwam een stoet van wel dertig Mercedessen.”Welke indruk van zijn persoon bleef u bij?
„Zijn stekende ogen. Veel mensen vonden hem fascinerend. Ik niet. Ik vond hem gruwelijk.”
Wat las u in zijn ogen?
„Boosheid. Onder zijn Charlie Chaplinsnor had hij wel een glimlach, maar die glimlach was vals. Dat maakte de blik in zijn ogen mij duidelijk. Nee, ik vertrouwde hem niet.”
U was gewaarschuwd door uw vader.
„Ik wist dankzij mijn onvergetelijke vader van de hoed en de rand. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had hij als Duits soldaat moeten vechten tegen de Fransen en de Britten. Hij vond oorlog verschrikkelijk. Over de opkomst van Hitler maakte hij zich grote zorgen. Hij sprak er met mij en mijn broer over. In 1933 nam hij me mee naar de laatste demonstratie tegen het fascisme in Berlijn. Mijn vader had ”Mein Kampf” gelezen. De meeste mensen hadden daar geen behoefte aan. Hij wel. Hij volgde de internationale politiek intensief en droeg dat op mij over.”
Behrendt grijpt naar een van zijn boeken met daarin een selectie van de vele honderden tekeningen die hij de laatste decennia maakte. „Kijk”, zegt hij in zijn atelier in Amstelveen, „dit is de tekening die ik van Hitler maakte zodra ik thuis was: een ovaal gezicht met de beroemde haarlok. Geen groot kunstwerk van een wonderkind, wel een tekening met de kenmerken van een karikatuur: het blootleggen van iemands karakter.”
Behrendt verborg zijn tekentalent niet onder het tapijt. Na Hitler zou hij nog vele dictators op de korrel nemen. Zijn eerste politieke tekeningen verschenen begin jaren vijftig in enkele kranten in Nederland, waarheen hij kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met zijn ouders was geëmigreerd. Al spoedig toonden grote internationale dagbladen en tijdschriften belangstelling voor zijn oeuvre, zodat Behrendts grafische commentaren op het wereldnieuws niet alleen verschenen in Het Parool en het Algemeen Handelsblad, maar ook in The New York Times, The Herald Tribune, Time Magazine, Der Spiegel, de Frankfurter Allgemeine en The West Australian.
Voor zijn oeuvre ontving Behrendt tal van onderscheidingen. In 2000 kreeg hij een prestigieuze prijs van de Verenigde Naties voor de beste politieke tekening. „Behrendt volstaat niet met het registreren van het wereldgebeuren, hij kiest partij. Hij is zijn hele leven een geëngageerd strijder geweest tegen dictatuur, nationalistische eigenwaan, onderdrukking en onmenselijkheid. Met zijn tekeningen doet hij ook menigmaal een beroep op ons aller geweten”, zei oud-diplomaat Max van der Stoel ooit.
Behrendts vader zag zich gedwongen uit te wijken naar Nederland omdat hij werd gezocht door de Duitse Sicherheitsdienst. „We verhuisden naar Amsterdam, ik ging er naar de kunstnijverheidsschool. Tekenen deed ik al vanaf m’n tweede jaar. Ik pakte de stift van m’n broer en ging ermee aan de slag op het behang achter m’n bed. Tot verdriet van m’n moeder. Mijn vader heeft me altijd gestimuleerd. „Laat hem toch”, zei hij dan.”
Tijdens de oorlog belandde u in het verzet. Hoe ging dat in z’n werk?
„Na de arrestatie van mijn vader wegens verzetswerk vroeg m’n buurman of ik ook wat tegen Hitler wilde doen. Natuurlijk, antwoordde ik. Als tiener functioneerde ik vooral als koerier en bezorger van illegale kranten. Later werden mijn broer en ik lid van de Raad van Verzet. We knapten allerlei klussen op in het Amsterdamse havengebied. Dat was streng verboden terrein.
M’n broer en ik hadden het voorrecht over een Duitse militaire pas te beschikken. Beiden waren we opgeroepen om in de Wehrmacht te dienen, maar beiden werden we als reservist aangemerkt omdat mijn vader stateloos burger was geworden. Met onze papieren maakten wij vooral op landwachters indruk.
In het havengebied hadden we contact met Duitse matrozen en mariniers. We riepen hen op de wapens neer te leggen zodra de geallieerden kwamen. Uiteindelijk zijn we opgepakt en in de gevangenis terechtgekomen. De aanklacht luidde: ondermijning van de Wehrmacht.”
Kort voor de Bevrijding belandde u zelfs in een dodencel.
„Ik heb een maand gevangengezeten, de laatste week werd ik samen met een vriend overgebracht naar de dodencel in de gevangenis aan de Weteringschans. We zaten er met z’n tweeën. In de kalk van de muur lazen wij de laatste groeten van verzetsmensen die inmiddels waren gefusilleerd.”
Hoe herinnert u zich die dagen?
„Als vreselijk benauwend. Er was nauwelijks licht en weinig eten. De bezetters waren nerveus. Zes dagen voor de Bevrijding schoten ze nog dertig jongens dood. Mijn celgenoot en ik waren ervan overtuigd: als het verzet vandaag een SS’er om het leven brengt, zijn wij er morgen geweest.”
Geen opbeurende gedachte.
„Toch raakten wij niet in de put. Ik heb al die tijd gezegd: Jongens, de Bevrijding nadert, de lui die nu buiten zijn, zitten straks hier. De overwinnaars zitten in de cel. De Duitsers hebben al verloren, alleen beseffen ze het nog niet.”
Op welke dag kwam u vrij?
„Op de verjaardag van Hitler, 20 april. Natuurlijk, het was fantastisch. We hadden de oorlog overleefd. Maar op dezelfde dag hoorde ik dat mijn beste vriend een week eerder was doodgeschoten bij het aanplakken van pamfletten met daarop een oproep aan de Duitsers om te stoppen met vechten. Dat heeft mij diep geraakt.”
In de oorlogsjaren besloot u politiek tekenaar te worden. Was er een bijzondere aanleiding?
„In april 1944 zat ik ’s middags met een groep studenten op het dakterras van de kunstnijverheidsschool. Het luchtalarm ging af en er verschenen drie Engelse vliegtuigen boven de stad. Mogelijk waren ze verdwaald. Bijna gelijktijdig doken drie Messerschmitts op. Die namen de geallieerden onder vuur. Twee toestellen gingen ronkend naar beneden. Het derde ontplofte, maar ik zag dat de vijf jongens zich kort daarvoor met hun parachute in veiligheid hadden weten te brengen.
Wat gebeurde er? De Messerschmitts keerden terug en namen die vijf bemanningsleden, hangend aan hun parachutes, onder vuur. Een executie in de lucht. Ik was buiten zinnen. Op dat moment dacht ik: Als ik de oorlog overleef, ga ik geen stillevens maken, geen bloemstukken, ik ga mijn talenten gebruiken om een vuist te maken tegen onrecht, onderdrukking en oorlog.”
Inmiddels tekent u al meer dan een halve eeuw, al die jaren hanteert u eenzelfde stijl. Hoe zou u die willen omschrijven?
„Moeilijke vraag. Wat ik wil, is duidelijke taal spreken. Niet al te cryptisch, niet al te artistiek. Ik vind het belangrijk dat huisvrouwen, kinderen van 12 en ouderen van 85 ook iets van de tekeningen begrijpen.”
Welke politieke figuur tekende u graag?
„Joseph Luns. Toen de NAVO veertig jaar bestond, werd een groot feest in de Ridderzaal georganiseerd. Ik ben toen gevraagd voor een expositie van m’n tekeningen. Tijdens de bijeenkomst zat Luns voor mij. Hij draaide zich om en zei: „Meneer Behrendt, u bent altijd heel vriendelijk voor mij geweest.” Luns was een geestige man.”
Bent u wel eens verlegen om inspiratie?
„Nooit. Ik volg ’s ochtends om acht uur het nieuws op de BBC, ik kies het meest relevante bericht en binnen een minuut heb ik de tekening voor ogen.”
Hoe werkt dat?
„Dat kan ik niet zeggen. Het gebeurt gewoon. Natuurlijk is het belangrijk je te verdiepen in de politiek. Ik heb er grote belangstelling voor, net als voor geschiedenis. Ik probeer verder te kijken dan de oppervlakte, ik wil doorstoten naar de kern. Er verschijnt veel op het toneel, maar wat gebeurt er eigenlijk achter de schermen? Ik wil door façades heen prikken.”
„Er is veel propaganda. Neem die meneer Ahmadinejad van Iran. Waarom moet hij zo nodig een atoombom maken? Hij wil Israël vernietigen. Moet dat? Nee, dat moet niet. Tegen dit soort figuren met hun geklets en prietpraat wil ik iets doen. Schuimkloppers wil ik graag ontmaskeren, wie ze ook zijn en waar ze ook vandaan komen, ongeacht hun kleur en formaat.”
U hebt zo’n 20.000 tekeningen gemaakt. Hoeveel macht heeft u ermee uitgeoefend?
„Macht? Ik heb helemaal geen macht.”
Een beetje dan?
„Hooguit zou je kunnen zeggen dat ik sommige mensen heb beïnvloed door hun een richting te wijzen die ze tot dan toe niet kenden. Die richting heet: vreedzaam met elkaar omgaan.”
U hebt ooit in een interview gezegd dat een politiek tekenaar iets heeft van een missionaris. Is dat zo?
„In die zin dat ik iets wil uitdragen. Wat? Dat mensen elkaar niet de schedel moeten inslaan, maar met elkaar moeten samenleven. We hoeven niet bij elkaar op schoot te kruipen, maar we moeten elkaar wel verdragen, accepteren, tolereren en respecteren.”
Hoe idealistisch bent u?
„Ik ben een realist, iemand die uitgaat van het humanistische gedachtegoed. In mijn leven zijn twee credo’s belangrijk. De eerste is afgeleid van de Bergrede van Jezus: Streef niet naar macht en geld. De tweede is een zin uit ”Het Kapitaal” van Karl Marx. Hij zegt: „Wij moeten alle omstandigheden bestrijden die maken dat mensen worden onderdrukt, vervolgd en vernietigd.” Hoe dan ook, het gaat mij erom dat we respectvol met elkaar omgaan.”
In de jaren vijftig en zestig was u nogal gecharmeerd van het socialistische gedachtegoed. Hoe kijkt u nu tegen deze ideologie aan?
„Vroeger zei men: De mensheid is nog niet rijp voor het socialisme. Ik zeg: De mensheid is er niet toe in staat. Ik begrijp ook niet dat je het woord nog in de mond durft te nemen na het grote echec in Oost-Europa. Er zijn nog altijd mensen uit de socialistische beweging die dromen dat zij op een roze wolkje op weg zijn naar Utopia. Ik heb er nooit op gezeten.”
Waar staat u in politiek opzicht?
„Ik ben voor een weerbare democratie, een democratie die de tanden durft laten zien. Ik ben tegen een tandeloos pacifisme. De pacifisten hebben er in 1940 voor gezorgd dat de weg voor de Duitse tanks was geplaveid met gebroken geweertjes.”
Onder andere de cartoonkwestie in Denemarken heeft de discussie aangewakkerd over de vrijheid van meningsuiting. Een deel van de Nederlanders vindt dat grondrecht het belangrijkste. En u?
„Voor mij zijn vrijheid en onafhankelijkheid het belangrijkste: dat je kunt gaan en staan waar je wilt en dat je kunt wonen en werken waar je wilt.”
Hebben mensen het recht om te kwetsen?
„Kritiek mag, natuurlijk. Maar ik vind het niet goed om mensen te vernederen. Ooit maakte een collega een tekening van een bewindsvrouw als hoer. Het kan, maar goed vind ik het niet. Ik zou dat zelf nooit doen.”
Een van de Deense cartoonisten tekende Mohammed met een granaat in zijn tulband. Ging hij over de schreef?
„Die tekenaar wilde de vinger leggen bij het misbruik van de islam door bandieten. Wat is daar mis mee? Een man als Bin Laden gebruikt religie als argument voor geweld. Hij verkondigt dat alleen gelovigen recht op leven hebben, de rest niet. Dat moet aan de kaak worden gesteld, vind ik. Dat is heel wat anders dan wanneer iemand het geloof zelf aanpakt.”
Hebt u nooit last van dreigementen?
„Ach, mensen schrijven mij regelmatig brieven, ik schrijf hun altijd keurig een brief terug. Ooit vroeg een hoofdredacteur van een Finse krant mij of ik enkele weken geen tekening van de Russische president Chroetsjov wilde maken vanwege een aanstaand staatsbezoek. „Jullie kunnen de pot op”, zei ik. „Uit, af. Ik laat me niet sturen of ringeloren. Door niemand.”
Als collega’s in Denemarken tekeningen maken over de islam, is het huis in de islamitische wereld te klein. Tegelijkertijd verschijnen in islamitische kranten dagelijks spotprenten met een antisemitische toon. Zijn wij in het Westen niet te soft?
„Ik ben ervan overtuigd dat wij een te zwakke houding aannemen tegenover fundamentalistische moslims. Dat mensen een moskee bouwen vind ik prima. Maar waarom moet het gebedshuis in een Amsterdamse arbeiderswijk worden gemaakt naar het voorbeeld van de Aya Sofiamoskee? Dat is onzin. Europa heeft een christelijk-humanistische traditie, dat is ons fundament. De Tien Geboden vormen voor ons een leidraad.”
U bent ook medewerker van het tijdschrift van Christenen voor Israël. Volgens deze organisatie komt er niet eerder vrede op de wereld dan bij de wederkomst van Jezus Christus. Deelt u die visie?
„Ik ben verschillende keren op de ontmoetingsdagen in Rotterdam geweest. Al heb ik zelf de genade van het geloof niet, steeds weer ben ik diep onder de indruk van de overtuiging waarmee deze mensen hun werk doen.
Ik heb in de oorlog zelf meegemaakt hoe duizenden Joodse mensen in trams en treinen werden afgevoerd naar Westerbork en via Westerbork naar Auschwitz. Velen stonden erbij en keken ernaar. Wat kan de wereld nu anders doen dan opkomen voor de nabestaanden van de miljoenen slachtoffers en de overlevenden die nu een klein stukje grond in het Midden-Oosten bewonen? Daarom voel ik mij van harte bij het werk van Christenen voor Israël betrokken. Israël verdient onze steun.”