CGB: Bank discrimineert moslimvrouw
Een bankinstelling in Noord-Brabant heeft zich schuldig gemaakt aan discriminatie door een moslimvrouw met een hoofddoek uit te sluiten als kas-baliemedewerkster. Het argument dat klanten wegblijven om personeel met een hoofddoek, is niet aannemelijk.
Zo luidt het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling naar aanleiding van de klacht van een moslimvrouw die te horen had gekregen dat ze niet welkom was bij de betrokken bank. Ze had zich laten inschrijven bij een uitzendbureau.
Toen het uitzendbureau op verzoek van de moslimvrouw bij de bank informeerde of het dragen van een hoofddoek een probleem was, was de reactie van de bank dat dit niet gebruikelijk is bij een zogeheten front-office-functie. Daarbij is er direct contact met het publiek.
De bank stelt dat het afhangt van de gemeente of het dragen van een hoofddoek een probleem is. Ze eist van het personeel dat de uiterlijke verzorging „professioneel en representatief” is en dat de kleding overeenstemt met de functie van de medewerker en de omgeving waarin deze werkzaam is. Dat beleid geldt volgens de bank niet alleen voor hoofddoeken, maar ook voor andere bijzondere uiterlijkheden, zoals extreme make-up, haardracht, tatoeages, piercings en dergelijke.
In kleinere, geïsoleerde gemeenten waar het dragen van een hoofddoek niet gangbaar is, kunnen cliënten zich volgens de bank minder prettig voelen. Zij zouden het kantoor van de bank kunnen gaan mijden. Vanwege de mogelijke financiële schade zal de medewerkster worden gevraagd de hoofddoek af te doen. Voorwaarde is wel dat er eerst een aantal klachten is ingediend.
De Commissie Gelijke Behandeling vindt het verweer van de bank niet steekhoudend. Volgens de commissie is het niet erg aannemelijk dat klanten de relatie met de bank beëindigen omdat baliemedewerkers een hoofddoek dragen. Dat er financieel nadeel voor de bank optreedt, is daardoor niet aangetoond.
Daar komt nog bij dat de beoordeling of de hoofddoek een probleem is, wordt overgelaten aan de regiomanager. Welke criteria hij hanteert, is niet duidelijk. De commissie vindt deze gang van zaken subjectief.
Conclusie van de commissie is dat de bank zich schuldig heeft gemaakt aan indirect onderscheid op grond van godsdienst. Door het beleid van de bank worden in de praktijk islamitische vrouwen die een hoofddoek dragen, geweerd. Het uitzendbureau treft daarentegen geen blaam. Daarbij speelt mee dat de moslimvrouw uit zichzelf van de functie afzag nadat ze te horen had gekregen dat de hoofddoek een bezwaar zou zijn.