„Nederland na Fortuyn niet minder tolerant”
NIJMEGEN (ANP) - De Nederlandse tolerantie tegenover etnische minderheden is na de opkomst en de dood van Pim Fortuyn in 2002 niet echt veranderd. Nederland was echter al lang voor 2002 veel minder tolerant dan algemeen werd aangenomen in zogenoemde weldenkende kringen.
Dat stellen drie sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen in een artikel in het jaarboek ”Mens en Maatschappij”, dat woensdag verschijnt. Volgens de wetenschappers bevindt Nederland zich in een Europese vergelijking in de middenmoot qua tolerantie. Ruim de helft van de Nederlanders ervaart etnische dreiging en aantasting van de eigen positie door de komst van allochtonen.De sociologen vergeleken bevolkingsgegevens van na de dood van Pim Fortuyn met gegevens uit de jaren tachtig en negentig. Zij wilden weten of de bewering dat Nederland na Fortuyn zo intolerant is geworden, klopt. Dat blijkt niet het geval: wetenschappelijke gegevens uit de jaren tachtig en eind jaren negentig bewijzen dat etnische discriminatie in Nederland toen ook al wijdverbreid was, bijvoorbeeld op het gebied van werk en huisvesting.
Volgens de wetenschappers viel vreemdelingenhaat in de jaren voor Fortuyn alleen minder op, omdat media en politiek toen een ander beeld schetsten. „Lang is het positieve beeld in stand gehouden dat vrijwel elke Nederlander er eenzelfde tolerante houding ten opzichte van minderheden op nahield als het zogenaamde weldenkende deel van de natie”, stellen de sociologen.
In werkelijkheid is er in Nederland op nationaal noch op Europees niveau veel veranderd in de afgelopen 25 jaar. Lager opgeleiden zijn nog steeds negatiever ten opzichte van allochtonen dan hooggeschoolden. Ruim 17 procent van de Nederlanders wil niet onder een allochtone baas werken of met een partner uit een andere cultuur trouwen. De sociologen hebben één nieuw gegeven gevonden: hoger opgeleiden hebben meer bezwaar tegen het sturen van hun kind naar een zwarte school dan laaggeschoolde Nederlanders.