Nooit één vijand tegengehouden
UTRECHT - Tienduizenden hectaren ondergelopen gebied, vijf vestingsteden, dertig forten en tientallen bunkers. Dat was de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de verdediging rond wat nu de Randstad is.
Juist in tijden van oorlogsdreiging was water voor Nederland meer een bescherming dan een bedreiging. Dat begon al tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Tijdens het ontzet van Leiden, in 1574, sloegen de Spanjaarden op de vlucht nadat het omliggende land onder water werd gezet. In het rampjaar 1672 liep de opmars van de Fransen vast op de Oude Hollandse Waterlinie, die van Muiden via Woerden en Schoonhoven naar Gorinchem liep. Utrecht was daarmee echter onbeschermd en daarom besloot het Rijk in 1815 een tweede linie aan te leggen ten oosten van Utrecht: de Nieuwe Hollandse Waterlinie.Ingenieurs ontwierpen een 85 kilometer lange verdedigingsgordel van de voormalige Zuiderzee -met daarin Fort Pampus- naar de ondoordringbare Biesbosch. Water vormde de grote kracht. Via een ingenieus systeem van sluizen, inundatiekanalen en bestaande waterwegen en -keringen konden in een kleine drie weken tienduizenden hectares onder water worden gezet.
De ideale diepte was 40 centimeter: moeilijk begaanbaar voor mensen, voertuigen of paarden en tegelijkertijd te ondiep om per boot te bevaren. Door hoogteverschillen in het landschap, bijvoorbeeld bij dijken, bleven sommige gronden droog en dus begaanbaar voor de vijand. Bij deze doorgangen (accessen) kwamen forten, schansen en batterijen.
Hoe lastig een fort te veroveren is, ervoer de Mobiele Eenheid een maand geleden nog bij Fort Pannerden, een onderdeel van de Linie. Twee dagen had de politie nodig om de krakers achter de metersdikke muren vandaan te halen.
Behalve de forten hoorden ook de befaamde vestingsteden Muiden met het Muiderslot, Weesp, Naarden, Gorinchem en Woudrichem met Slot Loevestein bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tegen het einde van de negentiende eeuw werd de Linie uitgebreid met de Stelling van Amsterdam, een gordel van vooral betonnen bunkers om de hoofdstad te beschermen.
Uiteindelijk hield de Linie nooit één vijand tegen. Wel is het gebied drie keer onder water gezet: tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870, en de Wereldoorlogen in 1914 en 1940.
Tijdens de laatste oorlog besloot generaal Winkelman op het laatste moment de verdediging bij de Grebbelinie te voeren. Toen de Nederlandse troepen zich na enkele dagen wilden terugtrekken achter de Waterlinie, waren de Duiters de Moerdijkbrug al over en was Rotterdam gebombardeerd.