„Religieuze gevoeligheid wordt steeds groter”
AMSTERDAM - Gelovigen voelen zich te snel gekrenkt. Ze zijn geraakt door zaken waarover ze niet beledigd zouden moeten zijn. Dat betoogde de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur maandagavond in Amsterdam tijdens een debat over -strafbare- belediging van groepen, zoals die in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht is vervat.
De discussie was georganiseerd door het Nederlands Juristen Comité Mensenrechten (NJCM) en de Liga voor de Rechten van de Mens. „De religieuze gevoeligheid is erg groot, groter dan vijftien jaar geleden”, betoogde Cliteur.Hij noemde het voorbeeld van gewelddadige protesten van honderden sikhs in Birmingham in 2004. Zij protesteerden tegen een theaterstuk waarin homoseksualiteit binnen de geloofsgemeenschap van de sikhs aan de orde werd gesteld. De auteur, Bhatti, moest onderduiken, en het stuk werd van de planken gehaald. Cliteur: „De auteur wilde geen mensen beledigen, maar een gevoelig onderwerp aansnijden.”
De Leidse rechtsfilosoof signaleert in Europa een „verontrustende zelfcensuur” als het gaat om bijvoorbeeld kritiek op de islam. „Beledigden zijn in staat om extreem geweld toe te passen als er hun onwelgevallige dingen worden gezegd.”
De Europese beschavingsgeschiedenis kenmerkt zich juist door dwarsliggers die shockerende uitspraken durfden te doen, aldus Cliteur. „Iemand als Darwin veranderde het wereldbeeld. En ook de reformator Luther was zeer scherp tegen de kerk. Door hun optreden zijn belangrijke doorbraken geforceerd.”
Cliteur hekelde de opstelling van voormalig minister Donner van Justitie. De ex-bewindsman toont in de ogen van de Leidse rechtsfilosoof „erg veel begrip voor geweld” van bijvoorbeeld verontwaardigde moslims. Door het pleidooi van Donner voor handhaving van het wetsartikel dat smalende godslastering verbiedt, „biedt hij terroristen een handreiking.”
Kritiek op religie moet kunnen, stelde ChristenUnieleider Rouvoet. „Het debat mag scherp worden gevoerd. Daarbij worden we allemaal wel eens op onze teentjes getrapt. Maar we moeten tegen een stootje kunnen.”
Toch keerde hij zich tegen de stelling dat vanwege een open debat alles maar mag worden gezegd. „Het gaat niet aan om mensen nodeloos op hun ziel te trappen, zoals Theo van Gogh deed in zijn scheldpartijen tegenover de moslims.”
Rouvoet zei blij te zijn met een wettelijk verbod op opzettelijke belediging van bevolkingsgroepen. „Sommige mensen zijn mondig genoeg om zichzelf te verdedigen. Maar in gevallen waarbij mensen minder in de gelegenheid zijn om hun protest tegen belediging te verwoorden, kan het goed zijn dat de rechter spreekt.”
Hij refereerde aan het feit dat ook belediging van gehandicapten sinds kort bij wet is verboden. „Ik kreeg een zwartboek van gehandicapten vol verhalen over belediging. Daar lusten de honden geen brood van.”
Rouvoet wees Cliteur erop dat liberalen zoals Hirsi Ali ook snel in hun wiek geschoten zijn als zij „verlichtingsfundamentalisten” worden genoemd. Cliteur op zijn beurt noemde dat etiket een „manifest van warhoofdigheid.”