Wijn sust onrust rond Belastingdienst
DEN HAAG (ANP) – Staatssecretaris Wijn van Financiën heeft een kritische Tweede Kamer er voorlopig van kunnen overtuigen dat de dienstverlening van de Belastingdienst snel verbetert.
Tijdens een debat donderdag mopperde aanvankelijk de hele Kamer op onder meer de slechte controle van belastingaangiften, automatiseringsproblemen en achterstanden bij uitbetalingen.Wijn gaf toe dat er bij de fiscus nog veel beter kan, maar hij riep op „het beeld van de Belastingdienst niet te dramatiseren". Hij wees er bovendien op dat de mankracht gaat toenemen nu de vacaturestop is opgeheven en er extra geld wordt uitgetrokken voor de dienstverlening.
Uiteindelijk bleven alleen oppositiepartijen PvdA en SP ontevreden. Coalitiepartijen CDA en VVD willen Wijn een kans geven.
De Algemene Rekenkamer velde vorige week een hard oordeel over het functioneren van de Belastingdienst. Zo schort er veel aan de controle van aangiften en ontbreekt vaak informatie die de belastingplichtige heeft aangeleverd. In de helft van de gevallen is volgens de Rekenkamer niet vast te stellen of terecht geld is teruggegeven of een boete is opgelegd. Het Rijk zou door de gebrekkige controle veel belastinginkomsten kunnen mislopen. In 2004 was dat volgens de Rekenkamer 400 miljoen euro.
Wijn stelde daar tegenover dat er zeker 10.000 ambtenaren extra nodig waren geweest om die 400 miljoen binnen te halen via controles. Hij kondigde wel aan dat het aantal controles geïntensiveerd zal worden. Ook het wegwerken van de achterstand in het aantal behandelde bezwaarschriften krijgt prioriteit.
Naast Wijn deed ook minister Zalm van Financiën zijn best het negatieve beeld rond de fiscus te nuanceren. Er zijn jaarlijks 50 miljoen beschikkingen en 10 miljoen belastingplichtigen. „Er waren 1330 klachten, dus we moeten het niet overdrijven. Ik heb geen enkele behoefte aan verontschuldigingen", zei Zalm richting PvdA–Tweede Kamerlid Ferd Crone.
De PvdA’er is ervan overtuigd dat het kabinet te veel heeft bezuinigd op de Belastingdienst. Hij sprak van „onbehoorlijk bestuur".